Doing the dishes is het twintigste studioalbum van de Nits: toetsenist Robert-Jan Stips, drummer Rob Kloet en zanger/gitarist en (platenhoes)ontwerper Henk Hofstede. Vernoemd naar een citaat van Leonard Cohen: ‘Muziek is voor bruiloften, begrafenissen en voor tijdens de afwas’.
In deel 17 van De Muziekbeleving Van… vertelt Amsterdammer Henk Hofstede (1951) over de muziek in zijn leven: “In kantoren, ziekenhuizen, winkelcentra, noem maar op: muziek is tegenwoordig alom ongevraagd aanwezig, en dan ook nog vaak redelijk slechte muziek. Regelrechte terreur is het soms. Waarom moet dat toch? Het is een steeds vaker gehoorde klacht, nota bene onder echte muziekliefhebbers.”
Met de Nits toert Hofstede de komende twee maanden intensief door het land. Daarnaast trekt hij zich in zijn vrije uurtjes met muziekvrienden Henny Vrienten en Frank Boeijen terug om Nederlandstalige songs te schrijven voor een gezamenlijk project, dat vanaf september op de theaterplanken staat.
“Mijn vader zat in het beton en hout, had een bouwbedrijfje in Amsterdam-Oost, waar ik ben opgegroeid. Mijn moeder - ze leeft nog steeds - was lange tijd huisvrouw. Muzikanten waren het niet, maar wel met muziek bezig. Ze zongen allebei bij OZG, de lokale Operette Zang Groep, net als een aantal ooms en tantes. Op verjaardagen werden er vaak, na de nodige advocaatjes of jonge jenevers, operettes gezongen. Ik was trots op mijn ouders dat ze zo goed konden zingen.”
Ukelele
“Maar eigenlijk had ik vanaf mijn achtste al mijn eigen muziek. The Everly Brothers, Blue Diamonds, Jan & Kjeld, Cocktail Trio, Neil Sedaka’s Oh Carol, Kom van dat dak af. Ik begon op een plastic ukelele, maar mijn ouders hadden wel door dat ik meer wilde. Dus kreeg ik voor mijn verjaardag een echte, akoestische gitaar, een Egmond. Heb hem nog steeds, maar dan zonder snaren. Ik kwam thuis vaak tevoorschijn met de gitaar om in de huiskamer mijn liedjes te spelen voor een klein publiek. Daar zijn nog oude bandopnames van.”
Fonetisch
“Ik speelde vaak samen met een vriendje van school. Twee akoestische gitaren, twee stemmetjes. Zongen we de liedjes fonetisch na. We hadden geen idee waar ze over zongen. Soms traden we ook op tijdens feestjes. Samen gingen we op gitaarclub, hadden eens per jaar een uitvoering. En soms deden we lokale optredens met een revueachtig gezelschap.”
Rob de Nijs
“Dankzij de gitaarclub leerde ik Rob de Nijs kennen. In het gebouw, het inmiddels gesloopte Frankendaal, repeteerde niet alleen de fanfare, maar ook Rob de Nijs & The Lords. De Nijs maakte enorm veel indruk op me. Eigenlijk de eerste kennismaking met ‘echte’ popmuziek voor mij. Ik zag hen regelmatig spelen. Dat was zo’n aantrekkelijk beeld: zo wilde ik ook worden. Ik heb zelf in die tijd ook een keer Ritme van de regen gezongen, daar zijn ook nog opnames van. Ritme van de regen. [lachend] Die moet ik nog een keer naar Rob sturen, die heeft daar om gevraagd.”
ZZ & De Maskers
“Het was nog heel erg jaren vijftig-entertainment, flirten met rock ’n’ roll, een beetje waterig nog allemaal. De echte rock ’n’ roll begon voor mij met ZZ & De Maskers. Die woonden ook bij mij in de buurt, hun sound hoorde ik af en toe uit een zolderraam komen. Jan de Hont, La Paloma, La Comparsa, een betoverend geluid. Zo leerde ik weer de Shadows kennen, van wie het natuurlijk allemaal was afgekeken. Hank B. Marvin werd een echte held, zeker toen ik in de gitaarclub elektrisch leerde spelen.”
Trees
“Mijn eerste singletje? Ha, dat weet ik nog precies!. Trees van Rob de Nijs, met op de B-kant Stil verdriet. Ik heb het nog steeds, zoals ik al mijn platen nog heb. Kocht het rond 1963 bij het Rechthuis aan de Ringdijk in Amsterdam-Oost, een zaak die er al lang niet meer is. Het was een hele happening. Wat het kostte weet ik niet meer, maar het was een fortuin voor een jongetje van twaalf. Rond dezelfde tijd kreeg ik van mijn tante de EP van I saw her standing there en begon het hele Beatles-verhaal.”
Concertgebouw
“Mijn eerste concert voor zover ik me kan herinneren was een popfestival in Naarden-Vesting. Hoe het heette weet ik niet meer. Ik was zestien waarschijnlijk. Alle goede Nederlandse bands uit die tijd stonden er: Rob Hoeke, de Buffoons, Cuby. Kort daarna, in 1968, was de opening van Paradiso met Pink Floyd. Als scholier heb ik vervolgens jarenlang als schoonmaker in het Concertgebouw gewerkt. Daar waren alle grote concerten van die tijd. Sommige bands heb ik wel tien keer gezien: Zappa, Janis Joplin, The Band, Cohen, Beach Boys. Het enige concert dat ik om onduidelijke redenen heb gemist was Jefferson Airplane met The Doors, waarbij Jim Morrison in elkaar stortte. Ik baal daar nog steeds van. Soms waren er nachtconcerten. Dan kwam ik om zes, zeven uur thuis en had mijn moeder het ontbijt al klaar staan. Het was soms echt een enorme zooi, je mocht daar nog gewoon drinken en roken. Het viest was het als Alice Cooper was geweest. Dan lagen er overal veren enzo.”