Terug bij af?
Opnieuw komen we uit bij de vergelijking tussen buizen en halfgeleiders. Buizen zijn relatief kwetsbaar, inefficiënt en kostbaar. Halfgeleiders hebben deze nadelen niet. Bepaald lachwekkend vind ik soms de pogingen van sommige fabrikanten om een halfgeleiderversterker te ontwerpen die klinkt als een buizenversterker. De fysische verschillen tussen die twee componenten zijn domweg te groot om die overbrugging te kunnen maken. Vaak wordt een groot deel van de klankmatige eigenschappen van een buizenversterker toegeschreven aan de uitgangstransformator. Hoewel die zeker een grote rol speelt klinken ook uitgangstransformatorloze buizenversterkers (OTL’s) duidelijk anders als een halfgeleiderversterker. Bij het ontwerpen van een hifi buizenversterker worden in principe dezelfde eisen nagestreefd als bij het ontwerpen van een halfgeleiderversterker; lage vervorming, rechte frequentiekarakteristiek binnen het audiobereik, een zekere dempingsfaktor en een zekere steilheid. In eerdere artikelen heb ik al gezegd dat het bereiken van een laag vervormingscijfer (THD) niet als het hoogste goed moet worden gezien. Lineariteit binnen het audiobereik zie ik wel als een dwingende eis. In hoeverre een hoge dempingsfaktor vereist is is mede afhankelijk van welke luidsprekers toegepast worden. (Zie mijn artikel over dempingsfaktor.) Steilheid valt ruwweg te vertalen met hoe snel de versterker ‘accellereert’ van geen signaal naar maximum signaal. Dit wordt meestal uitgedrukt in Volt per microseconde. Een hoog getal is meestal ook een indicatie voor een hoge dempingsfaktor en een hoge mate van tegenkoppeling. Een buizenversterker kan meestal toe met een aanmerkelijk geringere mate van tegenkoppeling of zelfs helemaal géén tegenkoppeling om dezelfde lineariteit te bereiken als een halfgeleiderversterker. Daar staan tegenover dat het met een buizenversterker veel moeilijker is om een dempingsfactor en een vervormingscijfer te bereiken in dezelfde getalwaardes die voor een halfgeleiderversterker heel normaal zijn. Aangezien het geluid van een buizenversterker als zeer aangenaam wordt ervaren zou je kunnen denken dat deze meettechnische gegevens niet zozeer van belang zijn voor een goed geluid. In zekere mate is dat ook zo. (zie ook mij artikel over vervorming) Je zou ook kunnen denken dat het als aangenaam ervaren van het geluid van een buizenversterker te maken heeft met een verschijnsel wat ik ‘mooi van slechtheid’ noem; dat wil zeggen dat juist de technische tekortkomingen van de versterker maken dat het geluid subjectief als aangenaam wordt ervaren, maar de natuurgetrouwheid van de weergave in feite geweld wordt aangedaan. Van groot belang is de verhouding waarin de verschillende vervormingsproducten zich manifesteren. Over het algemeen geldt dat het menselijk oor even harmonischen als aangenaam ervaart en oneven harmonischen als onaangenaam. Het hoeft niet per se zo te zijn dat een buizenversterker met name tweede harmonische vervorming produceert en een halfgeleiderversterker voornamelijk derde harmonische vervorming, die verhouding wordt in hoge mate bepaalt door welke schakeling wordt toegepast. Klasse “A” schakelingen klinken daarom zo goed, omdat ze geen crossoververvorming produceren. In zijn artikel ‘Tubes do something special’ in Stereophile van september 2000 gaat Peter van Willenswaard op zoek naar een verklaring voor de subjectieve luidheid van een buizenversterker die bij eenzelfde vermogen veel groter is als van een halfgeleiderversterker. Hij constateert een veel grotere spanningszwaai dan op grond van berekeningen en statische metingen met een ohmse belasting verwacht kan worden. Voortbordurend op deze opmerkelijke constateringen meen ik een relatie te bespeuren tussen dempingsfactor, impedantie van de belasting en impulsvermogen van de versterker. Menno van der Veen heeft met zijn ontwerpen en ringkern uitgangstransformatoren een poging gedaan om qua specificaties een buizenversterker te maken die lijkt op een halfgeleiderversterker. Lage THD, hoge dempingsfactor en groot uitgangsvermogen. De klankmatige resultaten die met deze benadering bereikt zijn waag ik als weinig bevredigend te typeren. Puur klankmatig wordt de ‘vintage’ benadering verre geprefereerd.
Mooi van slechtheid.
Aan de ene kant ben ik geneigd een vergelijk te trekken met bestuurders van extreme auto’s zoals Donkervoorts en Morgans, maar aan de andere kant is het besturen van zo’n auto het bewust kiezen voor het toevoegen van een aantal extra zintuiglijke sensaties aan het zuivere je van A naar B verplaatsen. In principe zijn de gestelde doelen van het luisteren naar muziek met behulp van een buizenversterker gelijk aan die wanneer we een halfgeleiderversterker zouden benutten.
Als gitaarversterker mogen we rustig stellen dat een buizenversterker een verlengstuk van het instrument is. Een dikke distortion is gewoon ‘mooi van slechtheid’. Het ‘romige’ softclippen van een buizenversterker en de daarmee gepaard gaande compressie is iets waar gitaristen gek op zijn. Het verschijnsel wat Peter van Willenswaard constateert zou ik echter eerder willen typeren als een soort expansie. Door een soort ‘opslingering’ winnen de pieken in het signaal aan vermogen en wordt in feite de dynamiek in het aangeboden signaal vergroot. Ook een vorm van ‘mooi van slechtheid’, of mogen muziekliefhebbers zich dit veroorloven als een dichterlijke vrijheid die als een ode aan de gedraaide muziek gezien moet worden? Ook als we, na lang en diepgaand onderzoek, tot de conclusie moeten komen dat deze laatste vraag met ‘ja’ beantwoord moet worden en dat de halfgeleiderversterker de versterker is die ons de waarheid, de hele waarheid en niets dan de waarheid laat horen, dan blijf ik nog altijd met zeer veel plezier naar mijn buizenversterker luisteren. Het gaat tenslotte om de muziek.
*Onder halfgeleiders versta ik alle soorten transistoren, FET’s, MOSFET’s, JFET’s, VFET’s etc.