Het lijkt nuttig om de kunst van het technisch luisteren zodanig te verfijnen dat er tenminste een idee is over de oorsprong van de problemen die gehoord worden en om niet per definitie meteen al er vanuit te gaan dat er iets met de hardware aan de hand is. In het eerste deel kwam al zijdelings ter sprake dat de digitale hardheid die door veel goedkopere front-ends wordt ingebracht net zo rommelig en chaotisch kan klinken als een te lange nagalmtijd in het middengebied. Niet altijd is meteen overduidelijk welke factor er nu echt speelt; het is bepaald niet ondenkbaar de schuld bij de verkeerde partij komt te liggen of dat beide aspecten een rol spelen.
Zo is ook het niet verstandig om de begrippen nagalmtijd en staande golven met elkaar te verwarren tijdens technisch luisteren, al is daar wel alle reden toe omdat de effecten ervan zo op elkaar lijken. De opstelling zelf kan echter nog steeds de oorzaak zijn van een uiterst onregelmatig frequentieverloop, zelfs als de nagalmtijd helemaal picobello is.
Een onstabiel en gebrekkig gefocust stereobeeld kan veroorzaakt worden door een lange nagalmtijd, maar zelfs bij een beheerste nagalm kan het reflectiepatroon van het geluid via vlakke wanden nog altijd zorgen voor versmering van het directe geluid doordat het indirecte geluid, hoewel er niet teveel van is, toch te weinig verstrooid wordt en dan met name vanuit de eerste reflectiepunten. In veruit de meeste praktijkgevallen is de situatie echter precies andersom: zowel een te lange nagalmtijd in het middengebied als krachtige reflecties via harde en vlakke wanden samen leveren een druk, onsamenhangend en weinig rustgevend geluidsbeeld op, waarin weliswaar drie dimensies aanwezig kunnen zijn, maar niet erg consequent of realistisch. Omdat een groot deel van de ruimtelijk sensatie van muziek voor rekening komt van het indirecte geluidsaandeel is het te begrijpen dat akoestische optimalisatie met name op dit gebied voor grote en onvermoede verbeteringen zal zorgen.
Nagalmtijd werd in deel 1 omschreven als geluid dat twee of drie maten geleden nog relevant was, maar nu allang uitgestorven had moeten zijn. Het verschijnsel van een te lange nagalmtijd is daarmee gekoppeld aan het onvermogen van een ruimte om binnen een voldoende kort tijdsbestek overtollige akoestische energie weg te werken. Hoe hoger het geluidsvolume, hoe meer problemen de ruimte zelf krijgt met die verwerking en hoe groter het nagalmprobleem relatief gesproken lijkt te worden. Bij lage volumes kan de ruimte het surplus aan akoestische energie nog wel kwijt, maar bij hogere volumes hoe langer hoe minder. En dat hoor je daadwerkelijk gebeuren – het toenemen van verzadiging van een ruimte met indirecte geluidsenergie is in feite heel erg hoorbaar, wanneer je het eenmaal hebt gehoord, maar dat is met alles het geval. Wie nog niet in de gelegenheid was om echte dynamiek van een doorsnee flauwe weergave te kunnen onderscheiden zal dynamiek niet missen als het er niet is, maar het ook niet kunnen waarderen als het er wel is (het staat hooguit wat hard…).
Het zelf beoordelen van de nagalmtijd ter plaatse vergt enige oefening, maar door een muziekstuk af te spelen op een flink volume en vervolgens de muziek ineens af te zetten is duidelijk te horen of en hoeveel geluid blijft naijlen. Niet dat je dat in één keer al hoort, maar door het een aantal malen te herhalen wordt geleidelijk aan duidelijk welke gebieden langer blijven hangen en welke duidelijk veel sneller verdwenen zijn. Het is niet ongebruikelijk om geluid daadwerkelijk lang te horen naijlen. Eén seconde is in dit geval al best lang, maar niet onwaarschijnlijk. Het is ook best goed te horen of lage tonen lang naijlen, al hoeft dat dus niet persé een kwestie van nagalmtijd alleen te zijn maar ook van staande golven.
De Variabele Balans.
Er is in iedere luisteromgeving altijd een balans tussen direct en indirect geluid – het eerder genoemde tweepartijenstelsel. Het directe geluid wordt opgewekt door de luidsprekers en bereikt de oren van de luisteraar zonder enige omweg. Het indirecte geluid word eveneens opgewekt door de luidsprekers, maar bereikt de luisteraar pas na 1, 2 of 10 oppervlakken te hebben geraakt en erdoor te worden weerkaatst (de vroege en late reflecties en het gebied van nagalm uit fig.1 en 3). Het bereikt de oren van de luisteraar daardoor natuurlijk niet meer in zijn oorspronkelijk vorm, aangezien elk oppervlak dat geraakt wordt frequentie-afhankelijk iets zal wegnemen uit het oorspronkelijke signaal (fig.5). Dat wat uiteindelijk de oren van de luisteraar bereikt is dus gekleurd bovendien! Nagalmtijd zal om deze reden tevens een bron van kleuring zijn van het oorspronkelijke signaal en die kleuring is permanent, dwz dat deze aanwezig is als een sterke signatuur die alle opnames in die ruimte zo’n beetje hetzelfde laat klinken.
Kleuring is de altijd allesoverheersende deken van een beperkt frequentiegebied dat zichzelf veel belangrijker acht dan de rest, al kan het daar zelf niks aan doen.
De geluidssterkte is direct bepalend voor de hoeveelheid akoestische energie die in een ruimte gevoerd wordt. Die ruimte is van zichzelf op grond van constructie en aankleding in staat om een bepaalde hoeveelheid energie te neutraliseren. Wanneer er meer energie in de ruimte word gevoerd ontstaat uiteindelijk verzadiging, want de ruimte krijgt simpelweg meer toegevoerd dan ze kan afvoeren.
Dat is nu de variabele balans: het verschijnsel dat de ruimte zowel frequentie-afhankelijk als geluidssterkte-afhankelijk verzadigd kan raken van akoestische energie die zij niet kwijt kan en die dus in de vorm van indirecte geluidsenergie blijft rondwaren in de ruimte – dat is in 1 zin de essentie van een te lange nagalmtijd.
Immers, zou de ruimte beter in staat zijn om de overtollige energie te absorberen, dan zou de hoeveelheid indirecte geluidsenergie automatisch veel lager zijn en directe geluidsenergie manifester maken. Bij een te lange nagalmtijd gaat het directe geluid, dat verantwoordelijk is voor afbeeldingsscherpte, definitie, focus en driedimensionaliteit in het geluidsbeeld ten onder in indirect geluid, dat verantwoordelijk is voor ruimtelijke schaalafbeelding, voor het hoorbare uitsterven van geluiden uit de opname zelf en voor een realistisch en met name ook consequent gevoel van ambiance en ruimte in het geluidsbeeld. Door maatregelen te nemen die de nagalmtijd beperken in de frequentiegebieden die te weinig door de ruimte worden afgevoerd wordt de hoeveelheid indirect geluid verminderd ten gunste van het directe geluid.
Je zou ook kunnen zeggen dat een lange nagalmtijd beduidend meer reflecties in leven houdt dan goed is voor een correcte ambiance of ruimte-indruk, zoals die in de opname is meegeleverd. De ruimte-informatie van de opname wil men feitelijk horen; de informatie van de afspeelruimte wil men daarentegen zoveel mogelijk reduceren en neutraliseren. Feit is dat het terugtreden van de signatuur van de afspeelruimte aanleiding vormt voor het naar voren treden van de echte ruimtelijke informatie over de opnameruimte. Een te lange nagalmtijd komt in de praktijk dus ook tot uiting in een bepaalde signatuur of kleuring die over het geluid heen wordt gedrapeerd en het kenmerk van een signatuur is dat deze steeds terugkeert, onafhankelijk van de gekozen muziek die wordt afgespeeld en doorgaans als een ongenode gast. Het sausje klinkt altijd hetzelfde, in tegenstelling tot echte ruimte-informatie die in een opname besloten ligt: die klinkt juist steeds weer anders!
Men hoort mijns inziens terecht opgemerkt worden dat het kenmerk van een werkelijk goede audioset eruit bestaat dat deze elke opname op een unieke manier ten gehore brengt en dat is mijns inziens ook precies wat er aan de hand is: elke opname IS uniek. Hij kan uniek zijn op vele manieren, zelfs mooi zijn van lelijkheid, maar feit is dat die uniekheid wel neergezet moet kunnen worden en dat lukt nooit in een ruimte die zichzelf een signatuur aan heeft gemeten die vele malen groter is dan de subtiele nuances van de afgespeelde opname. Die dan ook volkomen ondergesneeuwd zullen worden. En die oorzaak zijn voor het trieste gegeven dat teveel audiofielen nog aangewezen zijn op slechts een tiental zogenaamd echt goede opnames terwijl de rest ondraaibaar is en afgedaan wordt als “geen goede opname”. Die tien referentie-opnames (vaak is het nog maar 1 nummer ook van de hele cd!) blijken een opname-signatuur te hebben die toevallig goed samenvalt met de signatuur van de luisterruimte en de apparatuur. En kunnen dan best heel lekker klinken.
Vervolgens neemt de audiofiel in kwestie zijn 10 referentieplaatjes mee naar een andere locatie en gaat luisteren. En concludeert dat het lang niet zo “lekker” klinkt als thuis. En wijst zonder scrupules zijn eigen hardware aan als de winnaar, onkundig van het feit dat kleuring zijn referentie is geworden en hem al lang geleden heeft beperkt tot 10 opnames om van te kunnen genieten en overal mee naartoe te nemen om het gevoel mee te bevestigen dat het toch wel de beste set van de wereld is. En al die 1.000.000 andere opnamen dan? Zijn die echt allemaal zo slecht?
Mijn ervaring laat me de laatste jaren weten dat slechte opnames niet echt bestaan wanneer je kunt (en wilt) luisteren naar de authenticiteit ervan, zelfs naar de slechtheid ervan. Wat een opname slecht maakt is naar mijn mening de onsuccesvolle interactie met de ruimte zelf en -- op een heel ander vlak – de mogelijke tekortkomingen in de hardware en de opstelling daarvan. Het is natuurlijk gemakkelijk om hier de opname de schuld van te geven en er bestaan ook beslist opnames die je maar beter niet te luid afspeelt, maar als het als alibi voor de echte problemen wordt gebruikt kan bovenstaande situatie ontstaan waarin nog maar 10 opnames fatsoenlijk ‘draaibaar’ lijken te zijn.
Het akoestisch vakgebied manipuleert welbewust de variabele balans tussen het directe en het indirecte geluidsaandeel. Door het reduceren van de breedbandige nagalmtijd blijft er in feite precies voldoende van het indirecte geluidsaandeel manifest om constructief bij te dragen aan het totaalplaatje van de weergave. Op dit punt aangekomen doet ook het begrip vakmatige reflectiebeheersing heel even zijn intrede, omdat deze zich bezighoudt met het bewerken van het indirecte geluidsaandeel dat mag blijven in een situatie waarin reeds een beheerste nagalmtijd is gerealiseerd. Maar reflectiebeheersing – het doelbewust toepassen van diffusers -- is een onderwerp voor een afzonderlijk artikel, hoewel het naadloos op deze materie zou aansluiten.