Vrijwel iedereen geeft bij het bereiken van de zestigjarige leeftijd een feest, maar niet iedereen brengt van zo’n party een plaat uit. Tweeentwintig jaar na de voorganger is het derde soloalbum van David Gilmour vooral een rustig samenzijn met oude vrienden geworden.
Het eerste, instrumentale, nummer Castellorizon is een sfeervolle opening van deze, van werkelijk schitterend artwork voorziene, 180 grams lp. De gitaar wordt onmiskenbaar bespeeld door David en het nummer glijdt als vanzelf over in de tweede (titel)song. Inmiddels zijn de eerste bekende gasten gearriveerd in de personen van Pink Floyd maatje Richard Wright aan het Hammond orgel en de zangstemmen van David Crosby en Graham Nash achter de microfoon. Beide laatste heren geven het nummer een hoog Crosby, Stills, Nash & Young gehalte ook al maakt de gitaarsolo het uiteindelijk toch tot een Gilmour nummer. ‘The Blue’ laat prachtige vocalen van Wright en Gilmour horen die mij, ondanks het feit dat nu Jools Holland achter de piano zit, terug doen denken aan het Pink Floyd van de zeventiger jaren. In ‘Take A Breath’, met Roxy Music’s Phil Manzanera op keyboard, klinkt Pink Floyd grondlegger Syd Barrett door en eigenlijk word ik bij ieder nummer wel herinnerd aan eerder werk van de groep waar Gilmour, letterlijk, zo’n belangrijke rol in heeft gespeeld. ‘Red Sky At Night’, met Gilmour op saxofoon, heeft iets van ‘Shine On You Crazy Diamond’. In ‘This Heaven’ verschijnt legende Georgie Fame ten tonele om achter het hammond orgel te schuiven en Gilmour te begeleiden die een makkelijk in het gehoor liggende jazzy gitaarpartij neerzet. Tijdens het beluisteren van het instrumentale ‘Then I Close My Eyes’ blijf ik vervolgens in gedachten de gitaarlijn van Fleetwood Mac’s ‘Albatros’ horen. Zoals bij meer feestjes het geval is wordt het ook hier tegen het eind minder interessant en ‘Smile’, ‘A Pocketful Of Stones’ en ‘Where We Start’ halen dan ook niet het niveau van de voorgaande nummers. Dit is zo’n album dat je vaker moet horen alvorens je het echt gaat waarderen. De eerste maal vond ik het te gezapig en op het saaie af. Pas later kreeg ik oor voor de subtiele nuances en ontstond een gevoel dat ik nog steeds heb bij het beluisteren van ‘The Division Bell’ uit 1994. Net als toen is ook nu David’s partner Polly Samson voor een belangrijk deel verantwoordelijk voor de teksten. En, al hoort hij dan niet tot mijn lijstje van ‘desert island records’; net als bij ‘The Division Bell’ het geval is, zal ik ook dit album tot in lengte van jaren met enige regelmaat blijven draaien. Al bestaat de kans dat ik de naald uit de groef zal lichten voordat hij aan de laatste drie nummers van kant twee toekomt.