In zijn eerste bandje, Lypton Village, zat ook ene Bono. Die richtte daarna - zoals misschien bekend - een vrij succesvol bandje op, de even flamboyante als poëtische Gavin Friday bewandelde een meer experimentele weg met de legendarische Virgin Prunes.
De Ierse zanger en componist, in 1959 als Fionán Martin Hanvey geboren, brak eind jaren tachtig alsnog wereldwijd door als solozanger met het naar een tekst van Oscar Wilde vernoemde meesterwerk Each man kills the things he loves (met pianist The Man Seezer en fraai artwork van vriend Anton Corbijn).
Friday's vierde soloplaat catholic (bewust met kleine c) verscheen vorig jaar. Ook boert Friday goed als filmcomponist, zie onder meer de scores voor In the name of the father, The Boxer, Get rich or die tryin’ en In America en Anton Corbijn Inside Out, en bijdragen aan Romeo & Juliet, Mission:Impossible, Moulin Rouge en This must be the place. Friday groeide op in Dublin, waar hij nog steeds - fraai aan de kust - woont. Vanaf begin augustus treedt hij enkele keren met band op in België en Nederland. Tijd voor de Muziekbeleving van Gavin Friday. Over Bolan, Brel, Bowie en boezemvriend Bono en over hifi, zijn favoriete 'boys toys’.
“Ik heb het allemaal zelf moeten uitvinden. Mijn ouders hadden niets met muziek. Mijn vader was huisschilder, mijn moeder kleermaakster. Mijn vader háátte muziek, hij heeft nooit begrepen wat ik daar mee moest. Als tiener luisterde ik veel naar de radio, Radio Luxembourg en John Peel. Ook om aan de werkelijkheid te ontsnappen. Dublin in de seventies, dat was geen vrolijkmakende boel. Er was niks, behalve werkloosheid, terrorisme, drugs en een recessie die vele malen erger was dan nu. En alles werd onderdrukt.”
Songfestival
“Cultureel hoogtepunt van het jaar was het Eurovisie Songfestival. Dan zat je met z’n allen aan de buis gekluisterd, zoals nu bij de X-Factor. Ierland won veel, in 1970 voor het eerst met Dana. Ik was tien en ik weet nog dat we dat met z’n allen haar All kinds of everything zongen op de bruiloft van mijn tante. Natuurlijk was het een nationalistisch iets, maar ook iets om hoop uit te putten. Er was in Ierland helemaal niets om trots op te zijn. Geen voetbal, zelfs nog geen bekende folkmuzikanten.”
Dansette
“Op mijn twaalfde kocht ik mijn eerste draagbare Dansette-platenspeler. Prachtig ding, waar ik enorm trots op was. Ik werkte in een gokkantoor voor paardenraces, ik moest de uitslagen op de borden schrijven. Al het geld dat ik ermee verdiende ging naar de platenspeler en platen. Mijn eerste single was Popcorn van Hot Butter. Kostte 45 pence. Ik draaide die helemaal grijs. Mijn eerste album was Electric Warrior van T.Rex. Een album kopen was echt a big thing. Kostte zeker drie Ierse ponden. Mijn platen heb ik altijd gekoesterd als ware het goudstukken, maakte ze na elke draaibeurt helemaal schoon.”
Top of the Pops
“Marc Bolan zag ik voor het eerst bij Top of The Pops. Dat programma was elke donderdag om zeven uur vaste prik, een soort religie. Ik was met stomheid geslagen: who the fuck is this? Voelde me enorm aangetrokken tot hem, alsof hij tegen míj praatte. Ik ben een kid van laat ’59, ik haatte de sixties met zijn Beatles & Stones en was op zoek naar iets nieuws, iets fris. Dat waren Bolan en T.Rex.”
"Ik ben een kid van laat ’59, ik haatte de sixties met zijn Beatles & Stones en was op zoek naar iets nieuws, iets fris."
Showbands
“Bolan was mijn eerste liefde, daarna kwam Bowie. Ziggy Stardust and the Spiders from Mars was een eye-opener van jewelste. Natuurlijk wilde ik die gasten graag live zien, maar er kwamen nauwelijks bands over naar Ierland in die tijd, mede door het aanhoudende terrorisme tussen Engeland en Ierland. Wij moesten het doen met de showbands, een fenomeen. Droegen blauwe pakken en lakschoenen en speelden covers. Slechte bruiloftsbands, zeg maar.”
Punk
“In 1976 veranderde alles met de opkomst van punk. In de NME had ik er alles over gelezen, bij Peel alles over gehoord. Mijn eerste echte punkconcert was van The Radiators from Space (met Philip Chevron van The Pogues, red.) in het Mourne Hotel aan de Marlborough-street in Dublin. Weet je wie in het voorprogramma stond? The Boomtown Rats! Big big impact maakte dit. Ierland had nu ook zijn eigen punkbands! De fucked up sounds en teksten van de punk stonden voor alles wat wij, jongeren, op dat moment voelden. Het was het eerste echte jongerenprotest. ‘I'm gonna push my telecaster through the tv screen cause I don't like what's going on’ zongen The Radiators in Television Screen. Fuck tv, it’s shit was de boodschap, en ze hadden gelijk.”
Brel
“Tijdens een toer met de Virgin Prunes, een experimentele avantgarde-band, kwam ik in Frankrijk begin jaren tachtig in aanraking met Jacques Brel. Een Franse journalist liet me in Parijs een video zien. Van Brel leerde ik dat je zowel punk en poëtisch kunt zijn op hetzelfde moment. Bovendien leerde ik dankzij hem jazz en klassiek te begrijpen. Na de Virgin Prunes raakte ik steeds meer beïnvloed door Brel, maar ook door Kurt Weill. Via de Ierse zangeres Mary Coughlan kwam ik in aanraking met Erik Visser (haar producer, red.) van Flairck. Ik was nog steeds een mad maniac, maar wilde nieuwe muziek maken beïnvloed door Brel en Weill. Erik wist mijn gekte te kanaliseren, en samen namen we drie songs op. Daarmee zijn we naar platenlabel Island gestapt, wat uiteindelijk in Each man kills the things he loves resulteerde. Thanks for that, Erik.”