REVIEWMola-Mola

Review: Mola Mola Kaluga en Makua

Het gebruik van stereotypen maakt de wereld verklaarbaar en zorgt ervoor dat je niet meer na hoeft te denken over de gebruikte kwalificaties. Buizen klinken warm, solid state harsh, klasse-D emotieloos en kil en negatieve terugkoppeling is helemaal fout. Velen lopen nog rond met deze basiskennis op het gebied van audio. Dat de realiteit even anders is, bewijst Mola Mola. Moderne klasse-D techniek vervangt de tube en klassieke solid state schakelingen. Deze review is ook een primeur. Namelijk de eerste waar de klankmatige aspecten van het product niet worden beschreven.

De stereotypen en vooroordelen rondom klasse-D versterkers zijn best begrijpelijk. Enerzijds omdat de hifi-wereld (helaas) een té hobby-matige insteek kent. Maar, aan de andere kant als gevolg van de ontwikkelingen binnen klasse-D. Het PWM-principe was al bekend in de jaren vijftig van de vorige eeuw. PWM werd in de jaren zestig vaak gebruikt om motoren te regelen (fase-aansnijding). Als je een motor regelt met een weerstand, gaat er namelijk veel energie in de vorm van warmte verloren. Een vroege toepassing als versterker is te vinden in de toenmalige Sinclair X10 computer (zestiger jaren).

Sony behoorde tot de fabrikanten die een hifiwaardige PWM-versterker introduceerde. Velen kennen ongetwijfeld de TA-N88 (1976). Deze beschikt over een high-speed comparator in de vorm van een IC met drie gekoppelde differential versterkers in serie. De output daarvan bestaat uit een square wave PWM-signaal. Dat gaat vervolgens naar de power driver. Het 8 Volt p-p signaal van de square wordt hier versterkt tot 40 Volt p-p en daarmee kunnen de gates van de high power V-FETs aangestuurd worden. De TA-N88 draait hier in de luisterruimte nog wel eens een rondje en presteerde voor die tijd uitmuntend. Een heel fraai airy geluidsbeeld met clarity en drive, maar niet noodzakelijkerwijs puur realistisch. Eind jaren zeventig was die TA-N88 een fenomeen. Voor het eerst was daar een hoogvermogen switched amplifier, met een schakelende voeding in een compacte en lichte behuizing.

Vervolgens bleef PWM redelijk buiten het bereik van de high-end audio. Schakelende versterkers in IC-vorm vonden vooral een brede toepassing in portable apparatuur vanwege de afmetingen, de geringe warmteproductie en het lage energiegebruik. Pas het laatste decennium is er een opkomst van klasse-D in de professionele- en consumentenelektronica, gericht op betere weergave en voor de PA natuurlijk op hogere vermogens. Het eerdergenoemde vooroordeel ontstond omdat de meeste klasse-D ontwerpen nauwelijks het niveau haalden van de gemiddelde hifi-versterkers en vaak beter klonken in het laag dan in het hoog. Zoals gebruikelijk worden producten uitontwikkeld over de hoofden van de consument.

De prijs die de industrie daarvoor betaalt is dat een nieuwe technologie meteen een bedenkelijke reputatie krijgt. Het zal een generatie duren voordat de vooroordelen, die bezit hebben genomen van het audiofiele geheugen, enigszins uitfaseren. Ook de marketing, met haar eeuwige talent om chaos te scheppen, heeft zich meteen gestort op de ‘digitale’ versterkers, zoals deze vaak ten onrechte worden genoemd. Momenteel kun je vanaf klasse-D het hele alfabet in huis halen. Een extra schroefje betekent dan een nieuwe klasse. De consument denkt weer dat hoe verder je de omega nadert, hoe beter apparaten presteren. Maar ja, vroeger hadden we ook opeens ‘new class AB’. Wel, een klasse-D is geen digitale versterker en ook niet als er alleen een signaal in digitale vorm wordt geaccepteerd. Het is en blijft een analoge schakelende versterker. Het begrip ‘digitale versterker’ is simpelweg een marketingbedenksel en iets dat helemaal niet mogelijk is. Maar misschien dat er nog eens powerbits uitgevonden worden. Reeksen met enen en nullen die niet alleen een spanningsverschil representeren, maar ook een energie-inhoud hebben. Maar voorlopig is iets dat energie levert aan een luidspreker per definitie analoog.

Bruno Putzeys

Het verhaal rondom Bruno is genoegzaam bekend. Via zijn vader ontwikkelde hij belangstelling voor hifi en hij verkeerde, zoals elke startende audiofiel, eerst aan de zachte kant daarvan. Hij gaf ooit aan, net als veel audiofielen, tegen negatieve terugkoppeling te zijn, zonder echt te begrijpen waar het dan precies over ging. Sommigen passeren nooit dit stadium, maar Bruno ontwikkelde snel belangstelling voor de wetenschappelijke kant en wilde indertijd exact weten waarom een buizenversterker zo veel beter presteerde dan een solid state.

Na zijn studie startte hij bij Philips, ontwierp volgens eigen zegge allerlei nare mini-stereo systeempjes, maar kreeg na enig gedoe uiteindelijk de vrije hand om de klasse-D technologie verder te ontwikkelen. Dat resulteerde rond 2001 in de UcD-techniek. Bruno ontwikkelde consequent, door van te voren te weten wat het einddoel zou moeten zijn en vervolgens steeds te meten. Dat staat haaks op de manier hoe veel audiofielen en fabrikanten denken en werken. Namelijk dat metingen niets zeggen en dat er simpelweg iets gebouwd of samengesteld wordt, zonder vast omschreven doel. Er wordt net zolang gerotzooid tot de bedenker vindt dat het eindresultaat acceptabel is. Sommige luidsprekerfabrikanten noemen dat ‘voicing’. Het beluisteren van zijn zelf ontwikkelde klasse-D modulen in 2001 in een echt stereo-systeem was een ware belevenis. Volgens Bruno was het geluid toen puur realistisch en feitelijk zoals het zich live voordoet. Tot dat moment had Bruno alleen gemeten. Het is illustratief voor de opmerkingen en opvattingen daarover die hij plaatst tijdens zijn lezingen. Ondergetekende kent niet helemaal de exacte woorden die Bruno ooit gebruikte, maar hij deelde toen mede dat je moet meten bij de ingang van een audiocomponent en ook meet wat aan de uitgang verschijnt. Die twee moeten identiek zijn.

Bruno geeft aan dat alles dat in audio gebeurt volledig verklaarbaar is vanuit de bestaande theorie. Daar heb je geen opvattingen uit een ander universum voor nodig. Volgens hem is de theorie echter niet simpel. Velen geven vaak aan dat er een verschil is tussen theorie en praktijk. De, wetenschappelijk ook juiste, opvatting van Bruno is dat het gebruikte theoretische model dan niet goed genoeg is. Logisch, want er kan uiteindelijk geen verschil zijn tussen theorie en praktijk. Metingen en modellen zijn belangrijk. Je kunt alles meten, zelfs subjectieve interpretaties van geluidsmatige eigenschappen. Het heeft simpelweg te maken met de kwaliteit en diversiteit van de meetmethoden en je ontwerp van het achterliggende theoretische model. Op basis van die metingen kun je volledig voorspellen hoe producten klinken en presteren. Alon Wolf van Magico liet tijdens een onderlinge conversatie eens los dat er niet geluisterd wordt naar de weergevers. De ontwikkeling is op basis van metingen. Naarmate de granulariteit en volledigheid van de metingen verbeteren en het model geavanceerder is, wordt het eindproduct ook beter. Alle vooruitgang in deze wereld is altijd gerealiseerd vanuit modellen, hypothesen en theorie. De enige manier om met audio ook verder te komen. 

Zoals het vaak gaat bij multinationals raakte zijn ontwerp enigszins ondergesneeuwd. Bruno kwam in 2003 in contact met Jan-Peter van Amerongen (Hypex), die hem bezocht bij Philips. Van Amerongen wilde de klasse-D versterker niet horen, maar alleen de meetresultaten op een scope zien. Op basis daarvan kocht hij een licentie op de modulen. Enige tijd later ging Bruno voor Hypex werken en nog later richtte hij daarnaast samen met anderen Grimm Audio op. Dat laatste had te maken met zijn belangstelling voor het hele conversie-proces en wat je dan kunt doen bij de ontwikkeling van DA en AD converters. Een basisgedachte van Bruno, die ondergetekende ook al heel lang aanhangt en feitelijk waar het in high-end audio om gaat, is dat audio-apparatuur de muziek niet zou mogen kleuren. Het is feitelijk vreemd dat er audio-aparatuur bestaat die kleuring en andere afwijkingen toevoegt aan de opname. Muziek schrijven, uitvoeren en registreren is een kunstvorm. Alleen de musici, de dirigent, de componist en de producer mogen bepalen welke kleur er aan muziek wordt gegeven. Dat recht ligt niet bij de fabrikant van apparatuur en ook niet bij de luisteraar. Audio-apparatuur heeft ook helemaal niets te maken met kunst, muzikaliteit en emotie, aldus een vrije interpretatie van wat Bruno ooit aangaf. Muzikaliteit is een eigenschap van muziek en niet van apparatuur. ‘Muzikale’ audio-apparatuur bestaat dus niet. Emotie is iets dat in uzelf ontstaat en geen overdraagbare eigenschap middels elektronica.    

MERK





EDITORS' CHOICE