Bij een terugblik op 25 jaar HIFI.NL hoort uiteraard ook een overzicht van de ontwikkelingen in versterkerland. Dit wordt echter niet per se een 'toen en nu'-artikel. Maar sinds de prille jaren van dit prachtige platform heeft de tijd óók wat versterkers betreft niet stilgestaan. Het wordt dus een artikel met twee gezichten. Aan de ene kant een stukje educatie over wat de audiofiele medemens zoal aan soorten versterkers kan tegenkomen op zijn of haar zoektocht naar de ultieme luister-ervaring, waar aan de andere kant toch wel een – wat kronkelige en niet altijd even duidelijk afgebakende – historische tijdlijn doorheen zal lopen.
Dit artikel verscheen eerder
in het HIFI.NL jubileumboek
De versterker als middelpunt
van het hifi-systeem
Discussies over welk component in een hifi-systeem het belangrijkst is zijn zowel een bron van eindeloos vermaak als van eindeloos gekibbel. Vooral Engelse hifi-fabrikanten betogen al jaren dat de bron het belangrijkst is, immers (en vergeef me de enigszins plastische metafoor): de kwaliteit van wat je er vooraan in stopt bepaalt het resultaat van wat er achteraan uit komt. Kortweg: een streamer van 99 euro in een hifi-systeem van 50.000 euro haalt het volledige systeem naar beneden. Overigens heeft het ook niet veel zin om een streamer van 5000 euro te gebruiken in een systeem dat in zijn geheel minder kost dan deze streamer. Alles draait om balans.
Anderen beweren echter bij hoog en bij laag dat de luidsprekers de belangrijkste schakel in de audiofiele keten zijn, want bij luidsprekers vind je de grootste klankmatige verschillen. Maar vaak heeft dat dan weer te maken met de interactie van de luidsprekers met de ruimte, waarmee we bij de akoestiek zijn aangekomen. Die vaak meer dan 80 procent uitmaakt van wat we daadwerkelijk horen wanneer we naar muziek luisteren.
Daar is dus allemaal wat voor te zeggen, maar wie heeft het in deze discussie ooit over de versterker? Welke rol speelt die? Gaat het vooral over ‘voldoende vermogen’ en welke aansluitingen er op zitten, of is er méér aan de hand? Ik denk dat de versterker niet alleen letterlijk het middelpunt is van een hifi-systeem (als je de keten ziet als stroom, bronapparaat, versterker, luidsprekers en akoestiek), maar dat hij wel degelijk een significante invloed uitoefent op het klankmatige eindresultaat.
Eén van de factoren daarbij is dat er een groot aantal verschillende soorten ‘versterkerklassen’ zijn. Manieren waarop een versterker zijn werk doet, zeg maar, die in zekere mate van invloed zijn op de klankmatige structuur van de weergave. De voor hifi-toepassingen gebruikte types zal ik als voornaamste kapstok gebruiken.
Verschillende klassen
Als je in de geschiedenis van de versterker duikt kom je als allereerste een buizenversterker tegen. In 1906 ontwikkelde de Amerikaanse uitvinder en radio-pionier Lee De Forest een triodebuis die hij The Audion noemde. Dat moment mag, zij het met enige redactionele vrijheid, als beginpunt van onze liefhebberij worden beschouwd.
Hoewel versterkers aanvankelijk niet voor entertainment werden gebruikt maar voor telegrafie, met name in de scheepvaart. Sindsdien zijn vele uitvinders bezig geweest om niet alleen het vermogen van de versterkers te vergroten, maar ook om hun bandbreedte, en daarmee ook hun geluidskwaliteit, te verbeteren. Dat resulteerde door de jaren heen in verschillende werkingsprincipes die, documentatiegericht als de mens is, in verschillende ‘klassen’ werden onderverdeeld, afhankelijk van de manier waarop ze werkten. Een tweetal daarvan werden (en worden nog steeds) voor buizenversterkers gebruikt, waaraan ik verderop in dit artikel apart aandacht zal besteden.
Klasse-A
De oudste versterkerklasse kreeg, bij het maken van de officiële indeling, logischerwijs ook de eerste letter van het alfabet toebedeeld. Bij een klasse-A schakeling staat het versterkende element (oorspronkelijk een buis, later ook transistoren) altijd aan en versterkt dus zowel het positieve als het negatieve deel van het signaal (laten we dat vanaf nu voor het gemak soms ook ‘de sinus’ noemen). Het nadeel van een klasse-A schakeling is de lage efficiëntie. Omdat de versterkende buis of transistor altijd volledig aan staat, maar we bijna nooit met het volume vol open naar muziek luisteren, gaat het grootste deel van het opgewekte vermogen verloren aan warmte. Voor een klasse-A versterker met veel uitgangsvermogen zijn veel buizen of transistoren nodig, en dan stuurt de energiemaatschappij je elke Kerst een doos fijne sigaren.
Het voordeel van een klasse-A schakeling is dat het signaal geen last heeft van zogenoemde transiënte intermodulatievervorming, oftewel de vervorming die optreedt wanneer het ‘bovenste’ (of ‘positieve’) deel van de sinus door een eigen buis of transistor wordt versterkt en het ‘onderste’ (of ‘negatieve’) deel door een andere, parallel geplaatste buis of transistor. Het moment waarop de ene buis of transistor stopt met versterken en de ander begint moet perfect op elkaar aansluiten. Gebeurt dat niet dan treedt er hoorbare vervorming op.
Het van nature ontbreken van deze vervorming is de voornaamste reden dat klasse-A versterkers zo populair zijn onder audiofielen. Ondanks dat klasse-A versterkers vanwege hun lage efficiëntie een beetje scheef aangekeken worden binnen het hedendaagse duurzaamheidsdenken zijn er fabrikanten die nog steeds uitzonderlijk goede klasse A-versterkers maken, waaronder Accuphase, Musical Fidelity, Esoteric, Luxman en Sugden. Ook single-ended triodeversterkers (bijvoorbeeld met 300B of 845 buizen) werken in klasse-A.
Klasse-B
Klasse-B is het tegenovergestelde van klasse-A. Versterkers die volgens dit principe werken hebben hun versterkende elementen altijd in paren staan, waarbij de volledige bovenste helft van de sinus door de ene buis of transistor wordt versterkt en de onderste helft door de andere. Omdat bij dit ontwerp de versterkende elementen om beurten worden aangeschakeld is de efficiëntie een stuk hoger en het verbruik een stuk lager dan bij klasse-A, maar het grote nadeel is dat deze versterkers een hoge mate van harmonische vervorming hebben. Met buizen is dat een iets ander verhaal dan met transistoren, maar dat verhaal is nogal technisch en het is ook niet nodig om er binnen de context van dit artikel op in te gaan.
Het belangrijkste om te onthouden is dat klasse-B door zijn hoge vervorming toch wat minder geschikt is voor serieuze hifi. Vanwege de hoge efficiëntie zag (en zie) je deze schakeling vooral in draagbare apparaten die met batterijen of een accu gevoed worden, zoals transistorradio’s.
Klasse-AB
Om de problemen met vervorming bij klasse-B op te lossen werd een circuit ontwikkeld waarbij de positieve en negatieve versterkende elementen een bepaalde (meestal vrij lage) permanente ruststroom krijgen. Omdat ze dus altijd ‘een beetje’ aan staan zijn de harmonische en transiënte intermodulatievervorming bij A/B-versterkers laag (en met negatieve feedback eenvoudig nog verder te onderdrukken) en is de efficiëntie relatief hoog.
Hoe hoger de ruststroom door de ontwerper wordt ingesteld, hoe méér zo’n versterker in klasse A zal werken, wat gunstig is voor de geluidskwaliteit wanneer je niet al te luid speelt en dus binnen het vermogen van die klasse-A blijft. Fabrikanten maken hierbij wel steeds vaker een afweging tussen geluidskwaliteit en verbruik, vooral met het oog op het verkrijgen van bepaalde duurzaamheids-keurmerken. De meeste fabrikanten ontwikkelen ook nog steeds verfijningen voor klasse-AB, met betere transistoren en potentere voedingen, maar van grote revoluties is niet echt sprake meer. Desondanks is deze versterkerklasse tot op de dag van vandaag zeer populair en wordt hij toegepast in versterkers van een paar honderd euro tot versterkers van tienduizenden euro’s.
Klasse-D
Het is al vaak geschreven, maar ik doe het gewoon nóg een keer: de D in klasse-D staat niét voor ‘digitaal’. Het was op het moment dat een klasse-aanduiding moest worden vastgelegd gewoon de volgende beschikbare letter in het alfabet. Helemaal onbegrijpelijk is de verwarring met ‘digitaal’ echter niet, aangezien er zowel digitaal als analoog aangestuurde klasse-D versterkers bestaan. Maar de versterkende schakeling zélf is dan nog steeds analoog.
Klasse-D versterkers gedrágen zich overigens wél een beetje ‘digitaal’, in zoverre dat ze werken op basis van PWM, oftewel Pulse Width Modulation. De versterking gebeurt door transistoren die zeer snel aan- en uitgeschakeld worden, waardoor klasse-D versterkers ook wel bekend staan als ‘schakelende versterkers’. Dat schakelen leidt tot een zeer hoge efficiëntie. Klasse-D versterkers halen daarbij gemakkelijk 90 procent, dus slechts 10 procent van het vermogen wordt omgezet in warmte. En dat is in tijden waarin het vaak gaat over het verkleinen van onze energieconsumptie goed nieuws. Klasse-D versterkers hebben bovendien geen grote voedingstrafo’s nodig. Daardoor kunnen ze ook gemakkelijk worden ingebouwd.
Hoewel het principe al in de late jaren 50 van de vorige eeuw werd ontwikkeld duurde het tot het begin van de jaren 90 vóór het principe – onder meer door onderzoek dat door mensen als Bruno Putzeys werd uitgevoerd bij Philips – genoeg vermogen kon leveren en commercieel kon worden toegepast omdat ze eindelijk ‘goed genoeg’ klonken. Toen ze pas op de markt kwamen, enkele jaren na de eerste publicaties van HIFI.NL, was echter niet iedereen er even enthousiast over.
Omdat klasse-D versterkers op een zeer hoge frequentie schakelen moest er aan de uitgang een zeer goed laagdoorlaatfilter worden toegepast dat de niet voor weergave geschikte hoge frequenties tegenhield. Dat had twee nadelen. Het filter was weliswaar ontworpen om alle lage frequenties onaangetast door te laten, maar met name de oudere ontwerpen hadden allemaal een wat ‘slank’ klankkarakter. Bovendien hadden de filters aan de uitgang sterk de neiging om te interacteren met de wisselfilters in de aangesloten luidsprekers (ze stonden er immers mee in serie) wat regelmatig tot onverwachte en vaak ongunstige klankmatige resultaten leidde. Daardoor stond klasse-D vooral bij audiofielen in een wat kwade reuk, en helemáál ongelijk hadden ze niet.
Maar de technische en klankmatige ontwikkelingen hebben zich in de afgelopen twintig jaar razendsnel voltrokken. Zo snel en zo ingrijpend dat we hier wél van een echte revolutie kunnen spreken. Aangejaagd door het besef dat versterkers met een hoog verbruik langzaamaan hun leidende positie in de mainstream zullen verliezen, omdat door de gestegen energieprijzen steeds meer consumenten om duurzamere producten vragen, hebben klasse-D versterkers zélfs in de high-end inmiddels hun doorbraak beleefd.
De al eerdergenoemde Bruno Putzeys speelt daarin een zeer belangrijke rol, en ook het Groningse bedrijf Hypex loopt mee in de voorhoede van de ontwikkelingen. Hun respectievelijke PuRiFi Eigentakt en Nilai ontwerpen behoren wereldwijd tot de beste versterkerschakelingen, ongeacht volgens welke klasse ze werken. Naast een hoge efficiëntie hebben ze ook een zeer lage vervorming en een uitstekende, ongelooflijk transparante klank.
De schakelingen van Putzeys worden door steeds meer fabrikanten toegepast, maar er worden ook succesvolle en eveneens uitstekend klinkende ontwerpen van andere ontwikkelaars gebruikt. Een merk als NAD is bijvoorbeeld al volledig overgestapt op klasse-D techniek, en ook andere merken – waaronder high-end iconen als Mark Levinson en Audio Research – hebben al jaren verschillende klasse-D versterkers in hun assortiment.
Sommigen vinden dat klasse-T versterkers een eigen categorie vormen binnen klasse-D, maar de schakeling waarvoor Tripath Technologies in 1996 patent aanvroeg was feitelijk gewoon een klasse-D ontwerp met een eigen manier om de PWM-omzetting aan te sturen. Tripath technologies maakte daar een geregistreerd handelsmerk van dat ze – wel slim overigens – Class T noemden.
Niet dat het Tripath veel opleverde trouwens, want in 2007 gingen ze failliet waarna de inventaris én de ‘intellectuele eigendommen’ (kortweg: de ontwerpen) werden gekocht door Cirrus Logic. De ‘klasse-T’ versterkers van Cirrus Logic worden vandaag de dag door diverse fabrikanten onder licentie gebruikt, vaak op plekken waar de beschikbare ruimte minimaal is, zoals in smartphones en tablets, maar ook in autoradio’s en zélfs in serieuze hifi-apparatuur, onder meer van Audio Research en Bel Canto.
Klasse-G en -H
De versterkerklassen C, E en F worden al jaren in de radio-zendtechniek toegepast, maar zijn niet geschikt voor hifi. De wél voor hifi geschikte klasse G- en H-versterkers zijn nog niet zo lang op de markt. Eigenlijk zijn het geen unieke ontwerpen, maar slimme varianten op klasse-AB waarbij de output van de voeding variabel is.
Dat wil zeggen dat de voeding weinig stroom levert wanneer de muziek minder luid wordt afgespeeld, maar in één of meerdere stappen ‘een tandje bij schakelt’ wanneer de volumeknop verder naar rechts gaat. Het is een slimme manier om het verbruik van een versterker omlaag te brengen en toch de wat vollere klank van een klasse AB-versterker te kunnen bieden. Het nadeel is echter dat zo’n schakelende voeding complexer is, en daardoor in theorie gevoeliger voor storingen. Bovendien kost het hele apparaat door zo’n ingewikkelde voeding ook meer.
Klasse-G versterkers worden succesvol toegepast door Arcam, maar klasse-H zie je maar weinig in de hifi. Je hóórt ze overigens wél regelmatig, maar dan bij concerten, want ze worden vooral in de pro-audio techniek gebruikt op plekken waar zeer grote vermogens nodig zijn. De reden dat klasse-G en -H niet echt zijn aangeslagen heeft vooral te maken met de snel beter geworden klank van klasse-D versterkers, zodat efficiëntere klasse-AB schakelingen niet echt meer nodig waren.
Digitale Versterkers
Bij de ‘echte’ digitale’ versterkers hebben we het over iets anders dan digitaal aangestuurde klasse-D versterkers. Echte digitale versterkers hebben geen transistoren of buizen, het zijn eigenlijk een soort da-converters met een hoog variabel uitgangsvermogen. Het inkomende digitale PCM (= Pulse Code Modulation) audiosignaal wordt omgezet naar een PWM-signaal, dat zich gedraagt als een analoog signaal. Door er genoeg vermogen aan toe te voegen kun je er luidsprekers rechtstreeks mee aansturen. Een klein nadeel was aanvankelijk wel dat ook digitale versterkers een filter aan de uitgang hadden dat kon interacteren met het wisselfilter van de luidspreker.Â
De eerste digitale versterker werd in 1998 door Peter Lyngdorf op de markt gebracht onder de merknaam TacT. De oplettende lezer kan dan snel uitrekenen dat dit één jaar vóór de oprichting van HIFI.NL was. Het toeval (dat eigenlijk niet bestaat) wil zelfs dat HIFI.NL-oprichter Jean-Pierre Joos zo’n versterker had. De vroegste muzikale klanken op de redactie werden dus verzorgd door een digitale versterker. Over je tijd vooruit zijn gesproken…
Er kwam in 2000 ook een 1-bits digitale versterker van de Japanse fabrikant Sharp op de markt, de 15000 euro kostende SM-SX100. Het ‘unique selling point’ van die versterker was dat je er een digitaal SACD-signaal (in feite dus DSD) in kon sturen, waarna die hoogfrequente bitstream overigens ook weer werd omgezet naar PWM om er luidsprekers mee te kunnen aansturen. De versterker van Sharp ging destijds al vrij snel samen met SACD ten onder, maar Peter Lyngdorf zag potentie in het feit dat je het signaal vóór je het versterkte volkomen verliesvrij (want nog in het digitale domein) op allerlei manieren kon aanpassen, bijvoorbeeld met meetgegevens van de akoestiek van de luisterruimte. Versterkers met deze functionaliteit bracht hij onder zijn eigen naam en onder de naam Steinway op de markt. Een andere belangrijke ontwikkeling vond plaats bij NAD.
In 2009 kwamen zij met hun revolutionaire M2 ‘Direct Digital’ geïntegreerde versterker op de markt, die óók was gebaseerd op omzetting naar PWM en het toevoegen van vermogen aan dat signaal, maar zij voegden er een aantal slimme eigen features aan toe die onder meer de interactie met het wisselfilter van de luidsprekers aanpakten. Ook de M51 DAC van NAD die korte tijd later op de markt kwam was op deze technologie gebaseerd, alleen werd er zó weinig vermogen aan toegevoegd dat de uitgangsspanning ‘slechts’ de voor lijnbronnen gebruikelijke 2 Volt was.
Ondanks dat het patent op échte PCM/PWM digitale versterkers in 2021 is verlopen, zijn er vandaag de dag maar weinig andere fabrikanten dan NAD die deze techniek toepassen. Ook hiervoor geldt waarschijnlijk dat de sterk toegenomen kwaliteit van klasse-D versterkers de reden is waarom er weinig echte digitale versterkers meer worden gemaakt. Zelfs NAD gebruikt tegenwoordig naast Direct Digital ook klasse-D schakelingen in hun apparatuur.
Buizen (en Hybride)
Hoewel buizen niet tot een eigen versterkerklasse behoren – klasse-B(uis) was immers niet meer beschikbaar, klasse-T(ube) evenmin, en klasse-V(alve) zou alleen in het Verenigd Koninkrijk begrepen worden – verdienen ze toch een plek in dit artikel, omdat we zonder de thermionische elektronenbuis misschien nooit de transistor hadden ontwikkeld, en in het kielzog daarvan de elektronische chips die tegenwoordig zelfs je vaatwasser ‘slim’ maken.
Voor heel veel gitaristen heeft de positie van de buis in hun versterking nooit ter discussie gestaan, maar in ons kleine maar geweldige vakgebiedje spelen buizen geen grote rol meer. Bezitters van mooie buizenversterkers – ondergetekende incluis – zien dat overigens anders. Zij hebben bewust de keuze gemaakt voor de volgens hen natuurlijkere weergave van buizen. Dat natuurlijkere zit hem in de harmonische vervorming, die bij buizen weliswaar hoger is dan bij transistoren, maar waarvan de karakteristiek voornamelijk uit ‘welluidende’ even harmonischen bestaat. Ik beperk me in deze beschrijving, vanwege hun invloed op de toepasbaarheid van buizenversterkers, overigens tot de vermogensbuizen die voor de eindversterking worden gebruikt. Maar kleine signaalbuizen hebben over het algemeen wél een grotere invloed op de tonale aspecten van de geluidskwaliteit.
Wat die toepasbaarheid betreft: buizen hebben, naast het pluspunt van hun doorgaans goedaardige vervorming, ook een aantal nadelen. De meeste buizenversterkers hebben over het algemeen een erg lage dempingsfactor, omdat ze een uitgangstrafo gebruiken om het hoge voltage en de lage spanning die uit een buis komen om te zetten naar een voor luidsprekers bruikbaar laag voltage en een hoge spanning. Deze uitgangstrafo verhoogt de uitgangsimpedantie, waardoor de versterker de lage frequenties wat minder goed in zijn greep kan houden. Daardoor wordt het laag wat minder ‘strak’, maar niet minder diep.
Twee andere nadelen zijn dat buizenversterkers vaak een wat lager uitgangsvermogen hebben, waardoor je wat beter moet nadenken over de luidspreker die je ermee wil combineren, en dat buizen sneller slijten dan transistoren en relatief duur zijn om te vervangen. Zaken waar een echte ‘bottlehead’ niet om maalt overigens. Het voert veel te ver om in dit artikel in te gaan op alle verschillende buizen die je voor audio kunt gebruiken, maar grofweg zijn buizenliefhebbers in twee groepen in te delen: zij die naar Single Ended Triodes luisteren, en zij die dat niet doen. Single Ended Triode (SET) versterkers zijn, de naam zegt het al, versterkers met één buis per kanaal. Die dan ook per definitie in klasse-A staat. Het grootste nadeel van deze versterkers is dat ze meestal een zeer laag uitgangsvermogen hebben, zodat de keuze van de luidsprekers éxtra zorgvuldig moet geschieden. Er zijn overigens wel een paar exotische ontwerpen waarbij meerdere buizen parallel in een single-ended configuratie staan om een hoger uitgangsvermogen te bieden, onder andere Trafomatic maakt zo een paar hele mooie versterkers. Twee belangrijke factoren bij het kiezen van de juiste luidsprekers is hun rendement (ik zou zeggen ten minste 90 dB bij 1W/1m) en hun impedantiekarakteristiek, die liefst zo vlak mogelijk moet zijn. Bekende triodebuizen zijn de 300B, 2A3, 211 en 845.
Naast single-ended buizenversterkers heb je dan nog de push-pull ontwerpen. Hierbij verzorgt één buis het positieve deel van de sinus, en een parallelle buis het negatieve deel. En dat is, zo hebben we eerder geleerd, een klasse-AB ontwerp. Hoewel er, om het verhaal weer verder te compliceren, ook push-pull versterkers zijn die in klasse-A staan. Enfin, voor push-pull versterkers kúnnen triodes worden gebruikt, maar meestal zijn het tetrodes of pentodes, die wat minder kostbaar zijn en doorgaans meer vermogen kunnen leveren.
Buizenversterkers met tetrodes of pentodes als vermogensbuizen stellen vaak ook iets minder hoge eisen aan de aangesloten luidsprekers. Bekende nog steeds verkrijgbare tetrodes zijn de 6L6GC, 6CA7, KT88 en KT120, bekende pentodes zijn de EL84 en de EL34.
Een apart hoekje in de wereld van de buizenversterkers is gereserveerd voor hybride modellen, die de ‘nadelen’ van de uitgangstrafo omzeilen door een buizen-voorversterker in één behuizing te combineren met een transistor-eindversterker. Zo krijg je, wanneer de fabrikant zijn huiswerk goed heeft gedaan, wel het ‘typische warme geluid’ van buizen, maar dan met de controle en power van een transistor. Hoewel dit in theorie een zeer slimme combinatie is zijn er niet veel geïntegreerde hybride versterkers met een échte buizen voortrap op de markt.
Er zijn genoeg modellen van diverse merken te vinden waar buizen in de voortrap zitten, maar die hebben niet zelden een ‘gewone’ voorversterker op basis van transistoren. De buizen werken dan meer als een soort uitgangsbuffer die het geluid alleen een beetje ‘buizig’ kleurt. Een high-end merk als McIntosh heeft echte hybride ontwerpen wél goed onder de knie, en ook PrimaLuna maakt een hele mooie echte hybride.
En hoe gaat het nu verder?
Qua versterkerklassen verwacht ik eigenlijk niet dat er de komende decennia echte doorbraken zullen plaatsvinden. Klasse-A zal waarschijnlijk wel steeds verder de niche-hoek in worden gedwongen door strengere eisen aan verbruik en rendement. Ik heb daar zo mijn gedachten over, maar aangezien dit geen politiek pamflet is houd ik die lekker vóór me. Klasse-AB is anno 2024 nog steeds dominant, maar voelt de hete adem van klasse-D steeds nadrukkelijker in de nek. De ontwikkelingen in klasse-AB staan ook al langere tijd praktisch stil, terwijl er in klasse-D juist heel veel gaande is. Ik verwacht dan ook dat klasse-D bij het volgende jubileum van HIFI.NL de dominante versterkerklasse zal zijn geworden, en dat (bijna) iedereen daar dik tevreden mee zal zijn.
Als ik naar de toekomst van de versterker als apparaat kijk zie ik dat de markt opschuift richting de ‘super-integrated’, oftewel versterkers die ook een da-converter aan boord hebben, én een streamer, én een phonotrap, en steeds vaker ook een vorm van room correction. Door de compactere en koelere klasse-D modules zijn kleinere behuizingen mogelijk, waardoor de versterker indien gewenst zelfs buiten het zicht kan worden opgesteld. Het gebruiksgemak van één plek in welk meubel dan ook (het traditionele hifi-rack zal een obscuriteit worden) met één netsnoer, misschien een ethernetkabel en luidsprekerkabels en verder slechts een paar luidsprekers zou voor de meeste hifi-consumenten wel eens de norm kunnen worden. Als dat betekent dat méér mensen toegang krijgen tot betere muziekweergave ben ik overigens een groot voorstander van deze ontwikkeling. Onze liefhebberij moet zich tenslotte blijven vernieuwen om te kunnen overleven. En daar zal HIFI.NL zijn lezers ook de komende 25 jaar graag van op de hoogte houden.