Bij de weergave van een stereosignaal wordt geprobeerd om het originele signaal, waarbij de geluidsbronnen ruimtelijk opgesteld waren, zo nauwkeurig mogelijk te reproduceren.
Om dit met een audiosysteem te realiseren, wordt gebruikgemaakt van twee ruimtelijk opgestelde luidsprekers, die elk een deel van het stereosignaal weergeven
De opbouw van een stereosignaal is te beschouwen als de combinatie van een somsignaal en een verschilsignaal. Het somsignaal vertegenwoordigt de monoinformatie, terwijl het verschilsignaal verantwoordelijk is voor de ruimtelijke informatie van de weergave. Dit geeft ook het verschil tussen een stereosignaal en een monosignaal aan: een monosignaal bevat alleen een somsignaal en geen verschilsignaal. Bij een monosignaal geven beide luidsprekers hetzelfde signaal weer, terwijl het stereoaandeel kanaalafhankelijk is.
Aan de opnamekant worden diverse microfoontechnieken gebruikt om de ruimtelijke informatie op te nemen, met als doel deze later met dezelfde ambiance weer te geven. Hierbij wordt veelal gebruik gemaakt van een mid/side (M/S) microfoonopstelling. Bij deze rond 1930 door Alan Blumlein geïntroduceerde opnametechniek is één direct naar de bron gerichte microfoon verantwoordelijk voor het somsignaal. Een tweede microfoon, met een dipolaire karakteristiek, wordt voor de opname van de ruimtelijke informatie naar opzij gericht.
Tijdens de mix worden de signalen als volgt samengevoegd:
- links + rechts = som: monoinformatie voor een plaatsing midden tussen speakers
- links – rechts = verschil: ruimtelijkheid in weergave
- (som – verschil) x 0,5 = linkerkanaal
- (som + verschil) x 0,5 = rechterkanaal
Bij de weergave van dit stereosignaal zullen amplitude-, fase- en tijdverschillen opnieuw verantwoordelijk zijn voor het reproduceren van een ruimtelijke weergave uit twee luidsprekers. Zo kan het stereosignaal in de studio bijvoorbeeld aangepast worden voor extra ruimtelijkheid in de weergave. Door specifieke faseverschuivingen is het zelfs mogelijk om geluiden zo af te mixen dat de geluidsbron zich naast of zelfs achter de luisterpositie lijkt te bevinden. Dit principe berust op de fasegevoeligheid van het gehoor. Onze hersenen zijn zo te manipuleren dat het lijkt of klanken ver achter of naast de speakers lijken te ontstaan.
Het zal u niet verbazen dat de weergave bij u thuis sterk afhankelijk is van zowel de positie van de luidsprekers als van u als luisteraar. Voor een nauwkeurige stereoafbeelding moeten de luidsprekers zeer exact geplaatst zijn. Is de luisterafstand tot de rechterluidspreker bijvoorbeeld korter dan de afstand tot de linker, dan zal de rechter in de weergave overheersen. Van een duidelijk stereobeeld blijft dan niet veel over. Helaas is een ideale speakerplaatsing in de praktijk vaak niet haalbaar, waardoor de ruimtelijkheid van de weergave afneemt.
In een stereosysteem met twee speakers kan ook de directe akoestische omgeving van de luidsprekers een beperkende factor zijn. Staat de linkerluidspreker in een hoek terwijl de rechter geheel vrij staat, dan zal de weergave van de linkerluidspreker duidelijk beïnvloed worden door de reflectie op de zijwand, zo sterk dat er zelfs sprake is van een virtuele – door de reflectie gegenereerde – luidspreker. Deze reflectie arriveert later bij de luisteraar, waardoor er een ongewenst verschil tussen het linker- en het rechterkanaal ontstaat.
De Geneva Sound Systems bieden een nieuwe blik op stereoweergave, een stereoweergave waarbij de linker- en rechterluidsprekers zich in een enkele behuizing bevinden. Hoe dat mogelijk is? Door EmbracingSound™!
Daarover leest u meer in deel 2 van deze White Paper, die we volgende week zullen publiceren.