COLUMN

Werkelijkheidsweergave in de hifi, bestaat dat eigenlijk wel? – een pleidooi voor méér My-Fi

Max Delissen | 21 april 2020

In bovenstaande kop twee flinke knuppels in het audiofiele hoenderhok, dat realiseer ik me. Alleen al die combinatie van titel en ondertitel zal voor sommige mensen aanleiding zijn om in toorn te ontsteken en op sociale media lelijke dingen over mij te roepen. Want zo hoort dat tegenwoordig met opinies waar je over na moet denken en die niet helemaal de jouwe zijn. Het zij zo. Cola en chips in de aanslag, daar gaan we…

Het schijnt journalistieke zelfmoord te zijn om de vraag uit de titel meteen te beantwoorden, maar toch doe ik het: Nee. En dat heeft niet eens iets te maken met het feit dat een luidspreker nu eenmaal geen symfonie-orkest is en je kamer geen concertzaal. Maar wacht, nu niet meteen Facebook aanzwengelen om mij voor zot te verklaren, gun me de gelegenheid om dat antwoord toe te lichten en mijn standpunt te verdedigen. En roep me desnoods daarná alsnog uit tot de risee van de audiowereld. Want het kan toch niet zo zijn dat tienduizenden, nee, honderdduizenden hifi-liefhebbers van over de hele wereld een utopie najagen? Nou, misschien wél dus. Ik heb het niet voor niets over tienduizenden of honderdduizenden hifi-liefhebbers. Want zo enorm talrijk zijn ‘we’ nu ook weer niet. Zeker niet als je het afzet tegen het aantal mensen dat dagelijks muziek consumeert, of tegen het deel daarvan dat zichzelf bewust muziekliefhebber noemt. Dat is ‘de massa’. En hoewel wij audiofielen daar graag een beetje meewarig op neerkijken geldt onverminderd de economische wetmatigheid dat de massa het aanbod bepaalt. 

Het verschil tussen populaire muziek en audiofiele muziek

Daarmee moeten we het in dit geval dus eerst hebben over het aanbod van muziek, niet over hifi-apparatuur. Al hangt dat natuurlijk wél met elkaar samen. De bottom line is echter dat het overgrote deel van de muziek die al decennialang wordt uitgebracht absoluut niet is opgenomen, gemixt en gemasterd met audiofiele weergave op high-end apparatuur in het achterhoofd. Ook al wordt er aan ‘de achterkant’ nóg zoveel aandacht aan het geluid besteed. Maar daar ga ik het zometeen nog over hebben.

De realiteit is dat het gros van de muziek die uitkomt gemaakt is om goed te klinken op hooguit doorsnee hifi-apparatuur, of in de auto, op een walkman (de oudere jongeren onder ons weten waarover ik spreek), op een Bluetooth luidspreker of op oordopjes van twee tientjes. In de populaire genres, waarmee ik zo’n beetje álles behalve klassiek en akoestische jazz bedoel, is het voor audiofielen al tientallen jaren ‘hit-and-miss maar meestal miss’ wat de geluidskwaliteit betreft. De tracks en albums klinken domweg niet goed genoeg om een high end-geluidsinstallatie te laten shinen. Dat komt omdat de platenmaatschappijen geld willen verdienen met hun handelswaar, en dat is dus muziek. En het is nogal onverstandig om je daarmee op een zeer kleine en uitermate kritische minderheid van het potentiële koperspubliek te richten.

Dat verklaart dan ook het bestaan van gespecialiseerde audiofiele muzieklabels die zich uitsluitend richten op hifi-liefhebbers. Als ik in mijn muziekminnende vriendenkring een rondvraag doe blijkt dat geen enkele ‘gewone’ muziekliefhebber op de hoogte is van het bestaan van zulke labels. Sterker nog, er wordt verbaasd op gereageerd en soms zelfs een beetje lacherig over gedaan. We hebben hier dus te maken met twee parallelle werelden. Die overigens al jaren vreedzaam naast elkaar bestaan. Ik heb ook niets tegen audiofiele muzieklabels óf hun klanten, ik constateer slechts.

Maar was het niet de grote Alan Parsons - van het ‘Project’ inderdaad - die zei “Audiophiles don’t use their equipment to listen to music. Audiophiles use music to listen to their equipment”? Een beetje generaliserend, maar desondanks de spijker wel op zijn kop. Een andere quote hierover staat op naam van mijn onlangs overleden Amerikaanse collega Art Dudley (foto onder, red.), die jarenlang voor het bekende hifi-magazine Stereophile schreef. In zijn allereerste column voor dat blad, in 2003, zette hij de invloed van de hifi-pers én die van de vanuit audiofiele kring vaak uitgeoefende ‘peer-pressure’ even messcherp in perspectief met de uitspraak "Music is easy to miss for the listener who thinks his job is to concentrate on the sound."

Ik ben dus niet de enige, nóch de eerste die dit roept, en het is de eerste pijler onder mijn betoog.

Het verschil tussen Muziekliefhebbers en Audiofielen

Daarmee zijn we aanbeland bij de inmiddels hoogbejaarde tegenstelling tussen muziekliefhebbers en audiofielen. Al zo lang er progressie zit in de weergavekwaliteit van opgenomen muziek is er een tegenstelling geweest tussen mensen die grotendeels onvoorwaardelijk genoegen nemen met de muziek (de muziekliefhebbers), en mensen die graag zo dicht mogelijk bij ‘de werkelijkheid’ willen komen (de audiofielen, al was die naam toen nog lang niet in zwang). De eerste groep laat zich graag meevoeren in het verhaal dat de muzikant wil vertellen, de tweede groep verdiept zich meer in de technische totstandkoming van het eindresultaat. Dat zijn twee volledig acceptabele liefhebberijen, maar ze zijn elkaar in de loop der jaren steeds minder goed gaan verdragen. Een andere belangrijke factor is dat het begrip ‘werkelijkheid’ in de loop der jaren steeds vloeibaarder is geworden. Want de opnametechniek veranderde in de loop der jaren behoorlijk.

Het verschil tussen de werkelijkheid en opgenomen muziek

In de pioniersjaren van de stereo, eind jaren 50 van de vorige eeuw, had een opnametechnicus vaak slechts de beschikking over twee microfoons en een bandopnemer met twee sporen. Dat betekende niet alleen dat de hele opname ‘in één keer goed’ moest, maar ook dat er een zekere vaardigheid nodig was om de muzikanten in de ruimte op te stellen. Alleen op die manier was er een natuurlijke balans te creëren tussen de zachter klinkende en de luidere instrumenten. De drummer helemaal achteraan dus, de contrabas juist wat meer vooraan, en de solisten het dichtst bij de microfoons. Om het de opnametechnicus gemakkelijker te maken kregen muzikanten al snel elk hun eigen microfoon en werd er op verschillende sporen opgenomen, waardoor de onderlinge balans later nog kon worden veranderd. Dat systeem werd steeds complexer en tegenwoordig zijn er klassieke opnames waarbij één hoofdpaar microfoons wordt aangevuld met tientallen ondersteuningsmicrofoons die door de opnametechnicus - die in klassieke kringen overigens Tonmeister heet - al gedurende de opname vanaf de mengtafel gemanipuleerd worden om achteraf het mixproces gemakkelijker te maken. 

Als toehoorder in de concertzaal krijg je daar weinig van mee, de plek waar je zit bepaalt de mix en daarom zijn er dus ook liefhebbers van de middelste stoelen van één bepaalde rij achter de dirigent. Die ‘sweet spot’ verschilt per zaal, maar de kenners weten hem te vinden. Alleen dáár zou namelijk de optimale balans te horen zijn. Toch jammer voor de muziekliefhebbers die helemaal links achterin of op het balkon zitten. Of toch niet? Ik durf te beweren dat zij op een ándere manier nét zoveel, en misschien nog wel méér, genieten van hetzelfde concert.

Het is maar net waar je prioriteit bij het luisteren ligt. Romantiek of techniek. Er is geen goed of fout, ook hier hebben we het weer over twee parallelle werelden. Deze werelden komen echter steeds vaker met elkaar in conflict omdat ‘we’ tegenwoordig het debat niet meer voeren om elkaars standpunten te begrijpen, maar om ons eigen standpunt te laten zegevieren. Je hoeft geen tien minuten op een willekeurig hifi-forum rond te hangen om te ontdekken dat de vertegenwoordigers van de technische insteek zich over het algemeen wat minder bescheiden opstellen in deze discussie. Het beste is nauwelijks goed genoeg en de ballotage om te mogen toetreden tot de broederschap is streng en onrechtvaardig. Het gevolg daarvan is dat muziekliefhebbers zich afkeren van de betere weergave, vooral omdat ze op steeds minder plaatsen terecht kunnen voor informatie over goede maar realistisch geprijsde hifi. Dat is de twee pijler onder mijn betoog.

Voorbeelden uit de praktijk; de áchterkant van de hifi

Ik had het eerder over ‘de achterkant van de hifi’. Daar bedoel ik eigenlijk álles mee wat er met muziek gebeurt vóór hij op een fysieke of digitale geluidsdrager terechtkomt. Het begint eigenlijk al in het repetitiehok, maar ‘de achterkant’ duurt wat mij betreft vanaf het moment dat een muzikant de studio in gaat om een track of een album op te nemen tot het moment dat de cd of elpee in de winkel ligt of alles bij de streamingdiensten of in een downloadshop te vinden is. En vergis je niet in de complexiteit van die ‘achterkant’.

Omdat ik zelf de nodige ervaring als studiotechnicus heb, kan ik getuigen van het feit dat veel muzikanten en technici op hun manier nét zo bezeten zijn van geluidskwaliteit als de meest doorgewinterde audiofiel. Op álle slakken wordt zout gelegd: welke gitaar moet het zijn (niet iedereen kan een Gibson Les Paul Standard uit 1959 betalen), en welke snaren gaan daarop? Welke kabel gebruik je, welke buizen gaan er in je versterker? En wélke versterker is dat dan? Welke bekkens of trommelvellen worden er gebruikt, en welke stokken? Wat donkerder klinkende gebruikte snaren op de bas of juist helder klinkende nieuwe? Overigens gaat het hier met het begrip ‘geluidskwaliteit’ meer over het eigen geluid van de band of artiest dan over absolute neutraliteit. De herkenbaarheid van de klankmatige signatuur.

Maar dan: welke microfoons gebruikt de technicus, welke compressor, welke reverb, welke monitoren? Ook dát zijn individuele keuzes die uiteindelijk samenkomen in een gemixte opname waarvan de muzikant, de band of de producer vindt dat hij wereldkundig gemaakt mag worden. En ook tijdens dat mixproces wordt onvermijdelijk gemanipuleerd. De technicus moet EQ en panning toepassen om geluiden die te veel in elkaars klankmatige verlengde liggen wat beter van elkaar te scheiden, om maskering tegen te gaan. De toegevoegde galm is meestal groter dan die van de opnameruimte, de overhead microfoons bij het drumstel hangen op een plaats waar de oren van de luisteraar zich absoluut niet bevinden en het geluid van de bas is vaak een mix van twee kanalen, ééntje via Direct Input en eentje via een microfoon die voor de versterker stond. Hoezo ‘werkelijkheidsweergave’?

Ergens half februari 2020 waren we met het team van HIFI.nl te gast bij Wisseloord Studios in Hilversum, waar we van mastering-engineer Sander van der Heide een presentatie kregen over de invloed van de mastering op het eindproduct. Zijn verhaal was toegespitst op het negatieve effect dat de Loudness War heeft op de geluidskwaliteit. Jarenlang is tijdens de mastering steeds een beetje meer compressie toegepast op de populaire muziek, omdat iemand ooit bedacht heeft dat hoe luider je mix op de radio klinkt, hoe beter dat voor de omzet van de platenmaatschappij zou zijn. Op de diepere achtergronden daarvan ga ik hier niet in, maar er is genoeg over te vinden op internet. Aan de hand van luistervoorbeelden hoorden we bij Sander hoe weinig er overbleef van de originele dynamiek en de fijnere nuances van muziek die in de loop der jaren meerdere rondes ‘remastering’ had meegekregen, met elke keer weer méér compressie. Dit geldt helaas nog steeds voor een groot deel van de muziek die vandaag de dag wordt uitgebracht. En hoewel er enige hoop gloort aan het einde van deze lange en pikdonkere tunnel blijkt hier wat mij betreft uit dat het overgrote deel van de populaire muziek niet speciaal voor de hifi gemaakt is. Dat was zo, dat is zo, en dat zal waarschijnlijk altijd zo blijven.

En dáárom: MyFi

Met de aan het begin van dit lange betoog aangehaalde uitspraak van wijlen mijn collega Art Dudley in gedachten wil ik graag afsluiten met een pleidooi voor méér MyFi. Nu is MyFi een term die door ‘diehard’ audiofielen slechts met de grootste minachting wordt uitgesproken, en vaak trekken ze daar dan ook nog een gezicht bij alsof ze iets smerigs ruiken. Omdat het volledig contrair is aan het zelfopgelegde ideaal van een ‘versterkende draad’. Er was een tijd dat ik er ook zo in stond, niets menselijks is mij vreemd. Maar in de loop der jaren heeft MyFi voor mij een andere betekenis gekregen. Namelijk die van ‘weergave waar je gelukkig van wordt’.

Laat je niet door zelfverklaarde forumgoeroe’s voorschrijven wat de beste manier is om naar muziek te luisteren, maar bepaal dat lekker zelf. Door toe te geven aan je eigen wensen, dat is extréém belangrijk. Er is keuze genoeg. Want als er werkelijk zoiets als perfecte weergave zou bestaan, waarom zijn er dan zulke grote klankverschillen tussen versterkers, bronnen en luidsprekers? Dat is volgens mij niet omdat de ontwikkelaars ervan ‘het’ niet snappen, maar omdat ze een eigen keuze hebben gemaakt. Daar kun je het mee eens zijn of niet, maar het is niks om ruzie over te maken.

Het nastreven van werkelijkheidsweergave, zo heb ik denk ik afdoende bewezen, is als een queeste naar de Heilige Graal. Een zoektocht waarbij het doel nooit bereikt kan worden. Het gaat dan misschien nog wel meer om de reis er naartoe dan om het uiteindelijke resultaat. En dat is een volkomen legitiem en geweldig - hoewel in de hifi vaak ook kostbaar - tijdverdrijf. Maar laat je er niet door ontmoedigen om naar muziek te luisteren, op de manier waarop jij er het gelukkigst van wordt. Als dat met een volstrekt neutrale hifi set is: prima! Maar voor de audiofiel is dat volgens mij nét zoveel MyFi als een bloemrijk geluid met alle kleuren van de regenboog waar iemand anders helemaal gelukkig van wordt.

Ieder zijn meug – en als we allemaal plezier hebben, heeft er niemand ongelijk, toch?


EDITORS' CHOICE