Hoe klinkt nagalmtijd?


Gastauteur | 02 maart 2006

Noot van de redactie:
Het onderstaande artikel is geschreven door de firma SoundScapeS en maakt deel uit van een serie artikelen over akoestiek. Hoewel deze serie door SoundScapeS geschreven wordt is de geboden informatie universeel toepasbaar en derhalve interessant voor iedereen die serieus bezig is met HiFi in de breedste zin van het woord. Vandaar dat de redactie heeft besloten het bericht in deze rubriek te plaatsen. Het plaatsen van dit bericht wil op geen enkele wijze impliceren dat wij, als HiFi.nl, SoundScapeS aanbevelen of van betere kwaliteit achten dan andere aanbieders van akoestische aanpassingen.

Deel 2 (van 3)
Klik hier voor deel 1
Klik hier voor deel 3

Het eerste deel van dit artikel ging uitgebreid in op het begrip nagalmtijd en de onlosmakelijke relatie ervan met zowel het frequentiespectrum als de inhoud van een ruimte en diens specifieke gebruiksdoel.
De belangrijkste definitie van de nagalmtijd T-60dB – kortweg T60 – is hieronder nog eens weergegeven.


Nagalmtijd T60 – kortweg de nagalmtijd -- beschrijft de tijdsduur die een gegeven ruimte nodig heeft om het hele spectrum van de door een geluidsbron afgestane akoestische energie over de gehele frequentieband gelijkmatig zodanig te verzwakken, dat deze 60dB onder de oorspronkelijke geluidssterkte komt te liggen.


fig.1--- componenten van de nagalmtijd T60

Soms wordt de nagalmtijd T60 ook wel berekend door de nagalmtijd T30 met twee te vermenigvuldigen.
In de lawaaiige omgeving die in het eerste deel besproken werd maakte het niveau van achtergrondruis het onmogelijk om een verval tot 60dB onder het testsignaal zuiver te meten. Het lukt in zo’n situatie doorgaans nog wel om een verval van 30dB ten opzichte van het oorspronkelijke signaal accuraat te meten, en zo kan in bovenstaande definitie 60 simpelweg door 30 worden vervangen en worden verdubbeld om een nagenoeg juiste T60 te bekomen.

Het is nu interessant om nader te bekijken – beluisteren eigenlijk – op welke wijze de nagalmtijd zoal tot uitdrukking komt als er naar muziek geluisterd wordt en hoe de invloed ervan groot, klein of neutraal kan zijn.

fig.2---als T60-metingen onmogelijk zijn biedt T30 uitkomst…


Hoe Klinkt Nagalmtijd?

Dit lijkt op het eerste gezicht een onzinnige vraag, maar is het niet. Immers, de belangrijkste uitdaging voor een luisteraar of ruimte-ontwerper is het scheiden en in kaart brengen van de diverse akoestische aandachtsgebieden die allemaal samen een waarneembare rol spelen in elke gegeven ruimte. De fundamentele akoestische aandachtsgebieden zijn:

Resonantiemodi, voortvloeiend uit de afmetingen van de ruimte zelf; Een gebrekkig frequentieverloop als gevolg van een gecompromitteerde opstelling; Het reflectiepatroon, zoals dit tot uiting komt in een willekeurige ruimte; De breedbandige nagalmtijd, het hoofdonderwerp van dit schrijven.

Wanneer audiofielen technisch luisteren interpreteren ze datgene wat ze horen verstandelijk en koppelen dit aan een innerlijk referentiekader. Daar is op zich niets mis mee; we hebben als mens geen andere keus dan zo te werken wanneer we onderzoeken, hetgeen technisch luisteren strikt genomen kan zijn. Het is uiteraard van belang om dit referentiekader toe te staan om zich onder druk van groeiende ervaring uit te breiden. Vanuit psychologisch bekeken moet je vaststellen dat als bovenstaande vier akoestische aandachtsgebieden niet in het referentiekader voorkomen waarmee geluisterd wordt, ze bij het technisch luisteren ook niet in het eindoordeel zullen worden meegenomen. De implicaties van deze conclusie zijn niet direct geruststellend, maar lees toch gerust verder…

Lang niet al het geluid dat op de luisterplek aankomt is het product van uw hardware – de apparatuur, luidsprekers en randvoorwaarden. Dit alles is nog altijd slechts verantwoordelijk voor het directe geluidsaandeel – zeg maar gerust, de helft. Maar alles wat onder noemer indirecte geluidscomponent valt – zeg maar gerust, de andere helft – komt volledig voor rekening van de akoestische infrastructuur van de ruimte en zodoende is de akoestiek de bakermat voor het indirecte geluid zoals hardware de bakermat is voor het directe geluid. Dit is daarom geen lobby voor belangrijkheid en voorrang van akoestiek boven hardware, maar de terechte vaststelling dat goed geluid geregeerd wordt door een echt tweepartijenstelsel dat massaal genegeerd wordt. De indirecte geluidspartij wordt weinig serieus genomen; de directe geluidspartij is het heilige huis. De gevolgen van deze struisvogelpolitiek liegen er natuurlijk niet om en tonen zich in hardware met het prijskaartje van menige aardige tot hele aardige auto, die hoe dan ook rijdt als een Lada van ruim voor de val van de muur. En allemaal rijden ze ongeveer hetzelfde: bonkig en weinig subtiel.

Dit gegeven over de tweedeling of dualiteit van geluid is cruciaal; zo cruciaal dat ik er het eerste artikel als gastauteur van hifi.be aan heb opgedragen. De akoestiek van de ruimte is één van de essentiële componenten van de geluidsinstallatie.


fig.3--- reflecties maken deel uit van het indirecte geluidsaandeel…

De variabele balans

Het lijkt nuttig om de kunst van het technisch luisteren zodanig te verfijnen dat er tenminste een idee is over de oorsprong van de problemen die gehoord worden en om niet per definitie meteen al er vanuit te gaan dat er iets met de hardware aan de hand is. In het eerste deel kwam al zijdelings ter sprake dat de digitale hardheid die door veel goedkopere front-ends wordt ingebracht net zo rommelig en chaotisch kan klinken als een te lange nagalmtijd in het middengebied. Niet altijd is meteen overduidelijk welke factor er nu echt speelt; het is bepaald niet ondenkbaar de schuld bij de verkeerde partij komt te liggen of dat beide aspecten een rol spelen.

Zo is ook het niet verstandig om de begrippen nagalmtijd en staande golven met elkaar te verwarren tijdens technisch luisteren, al is daar wel alle reden toe omdat de effecten ervan zo op elkaar lijken. De opstelling zelf kan echter nog steeds de oorzaak zijn van een uiterst onregelmatig frequentieverloop, zelfs als de nagalmtijd helemaal picobello is.

Een onstabiel en gebrekkig gefocust stereobeeld kan veroorzaakt worden door een lange nagalmtijd, maar zelfs bij een beheerste nagalm kan het reflectiepatroon van het geluid via vlakke wanden nog altijd zorgen voor versmering van het directe geluid doordat het indirecte geluid, hoewel er niet teveel van is, toch te weinig verstrooid wordt en dan met name vanuit de eerste reflectiepunten. In veruit de meeste praktijkgevallen is de situatie echter precies andersom: zowel een te lange nagalmtijd in het middengebied als krachtige reflecties via harde en vlakke wanden samen leveren een druk, onsamenhangend en weinig rustgevend geluidsbeeld op, waarin weliswaar drie dimensies aanwezig kunnen zijn, maar niet erg consequent of realistisch. Omdat een groot deel van de ruimtelijk sensatie van muziek voor rekening komt van het indirecte geluidsaandeel is het te begrijpen dat akoestische optimalisatie met name op dit gebied voor grote en onvermoede verbeteringen zal zorgen.

Nagalmtijd werd in deel 1 omschreven als geluid dat twee of drie maten geleden nog relevant was, maar nu allang uitgestorven had moeten zijn. Het verschijnsel van een te lange nagalmtijd is daarmee gekoppeld aan het onvermogen van een ruimte om binnen een voldoende kort tijdsbestek overtollige akoestische energie weg te werken. Hoe hoger het geluidsvolume, hoe meer problemen de ruimte zelf krijgt met die verwerking en hoe groter het nagalmprobleem relatief gesproken lijkt te worden. Bij lage volumes kan de ruimte het surplus aan akoestische energie nog wel kwijt, maar bij hogere volumes hoe langer hoe minder. En dat hoor je daadwerkelijk gebeuren – het toenemen van verzadiging van een ruimte met indirecte geluidsenergie is in feite heel erg hoorbaar, wanneer je het eenmaal hebt gehoord, maar dat is met alles het geval. Wie nog niet in de gelegenheid was om echte dynamiek van een doorsnee flauwe weergave te kunnen onderscheiden zal dynamiek niet missen als het er niet is, maar het ook niet kunnen waarderen als het er wel is (het staat hooguit wat hard…).

Het zelf beoordelen van de nagalmtijd ter plaatse vergt enige oefening, maar door een muziekstuk af te spelen op een flink volume en vervolgens de muziek ineens af te zetten is duidelijk te horen of en hoeveel geluid blijft naijlen. Niet dat je dat in één keer al hoort, maar door het een aantal malen te herhalen wordt geleidelijk aan duidelijk welke gebieden langer blijven hangen en welke duidelijk veel sneller verdwenen zijn. Het is niet ongebruikelijk om geluid daadwerkelijk lang te horen naijlen. Eén seconde is in dit geval al best lang, maar niet onwaarschijnlijk. Het is ook best goed te horen of lage tonen lang naijlen, al hoeft dat dus niet persé een kwestie van nagalmtijd alleen te zijn maar ook van staande golven.

De Variabele Balans.

Er is in iedere luisteromgeving altijd een balans tussen direct en indirect geluid – het eerder genoemde tweepartijenstelsel. Het directe geluid wordt opgewekt door de luidsprekers en bereikt de oren van de luisteraar zonder enige omweg. Het indirecte geluid word eveneens opgewekt door de luidsprekers, maar bereikt de luisteraar pas na 1, 2 of 10 oppervlakken te hebben geraakt en erdoor te worden weerkaatst (de vroege en late reflecties en het gebied van nagalm uit fig.1 en 3). Het bereikt de oren van de luisteraar daardoor natuurlijk niet meer in zijn oorspronkelijk vorm, aangezien elk oppervlak dat geraakt wordt frequentie-afhankelijk iets zal wegnemen uit het oorspronkelijke signaal (fig.5). Dat wat uiteindelijk de oren van de luisteraar bereikt is dus gekleurd bovendien! Nagalmtijd zal om deze reden tevens een bron van kleuring zijn van het oorspronkelijke signaal en die kleuring is permanent, dwz dat deze aanwezig is als een sterke signatuur die alle opnames in die ruimte zo’n beetje hetzelfde laat klinken.

Kleuring is de altijd allesoverheersende deken van een beperkt frequentiegebied dat zichzelf veel belangrijker acht dan de rest, al kan het daar zelf niks aan doen.

De geluidssterkte is direct bepalend voor de hoeveelheid akoestische energie die in een ruimte gevoerd wordt. Die ruimte is van zichzelf op grond van constructie en aankleding in staat om een bepaalde hoeveelheid energie te neutraliseren. Wanneer er meer energie in de ruimte word gevoerd ontstaat uiteindelijk verzadiging, want de ruimte krijgt simpelweg meer toegevoerd dan ze kan afvoeren.

Dat is nu de variabele balans: het verschijnsel dat de ruimte zowel frequentie-afhankelijk als geluidssterkte-afhankelijk verzadigd kan raken van akoestische energie die zij niet kwijt kan en die dus in de vorm van indirecte geluidsenergie blijft rondwaren in de ruimte – dat is in 1 zin de essentie van een te lange nagalmtijd.

Immers, zou de ruimte beter in staat zijn om de overtollige energie te absorberen, dan zou de hoeveelheid indirecte geluidsenergie automatisch veel lager zijn en directe geluidsenergie manifester maken. Bij een te lange nagalmtijd gaat het directe geluid, dat verantwoordelijk is voor afbeeldingsscherpte, definitie, focus en driedimensionaliteit in het geluidsbeeld ten onder in indirect geluid, dat verantwoordelijk is voor ruimtelijke schaalafbeelding, voor het hoorbare uitsterven van geluiden uit de opname zelf en voor een realistisch en met name ook consequent gevoel van ambiance en ruimte in het geluidsbeeld. Door maatregelen te nemen die de nagalmtijd beperken in de frequentiegebieden die te weinig door de ruimte worden afgevoerd wordt de hoeveelheid indirect geluid verminderd ten gunste van het directe geluid.

Je zou ook kunnen zeggen dat een lange nagalmtijd beduidend meer reflecties in leven houdt dan goed is voor een correcte ambiance of ruimte-indruk, zoals die in de opname is meegeleverd. De ruimte-informatie van de opname wil men feitelijk horen; de informatie van de afspeelruimte wil men daarentegen zoveel mogelijk reduceren en neutraliseren. Feit is dat het terugtreden van de signatuur van de afspeelruimte aanleiding vormt voor het naar voren treden van de echte ruimtelijke informatie over de opnameruimte. Een te lange nagalmtijd komt in de praktijk dus ook tot uiting in een bepaalde signatuur of kleuring die over het geluid heen wordt gedrapeerd en het kenmerk van een signatuur is dat deze steeds terugkeert, onafhankelijk van de gekozen muziek die wordt afgespeeld en doorgaans als een ongenode gast. Het sausje klinkt altijd hetzelfde, in tegenstelling tot echte ruimte-informatie die in een opname besloten ligt: die klinkt juist steeds weer anders!

Men hoort mijns inziens terecht opgemerkt worden dat het kenmerk van een werkelijk goede audioset eruit bestaat dat deze elke opname op een unieke manier ten gehore brengt en dat is mijns inziens ook precies wat er aan de hand is: elke opname IS uniek. Hij kan uniek zijn op vele manieren, zelfs mooi zijn van lelijkheid, maar feit is dat die uniekheid wel neergezet moet kunnen worden en dat lukt nooit in een ruimte die zichzelf een signatuur aan heeft gemeten die vele malen groter is dan de subtiele nuances van de afgespeelde opname. Die dan ook volkomen ondergesneeuwd zullen worden. En die oorzaak zijn voor het trieste gegeven dat teveel audiofielen nog aangewezen zijn op slechts een tiental zogenaamd echt goede opnames terwijl de rest ondraaibaar is en afgedaan wordt als “geen goede opname”. Die tien referentie-opnames (vaak is het nog maar 1 nummer ook van de hele cd!) blijken een opname-signatuur te hebben die toevallig goed samenvalt met de signatuur van de luisterruimte en de apparatuur. En kunnen dan best heel lekker klinken.

Vervolgens neemt de audiofiel in kwestie zijn 10 referentieplaatjes mee naar een andere locatie en gaat luisteren. En concludeert dat het lang niet zo “lekker” klinkt als thuis. En wijst zonder scrupules zijn eigen hardware aan als de winnaar, onkundig van het feit dat kleuring zijn referentie is geworden en hem al lang geleden heeft beperkt tot 10 opnames om van te kunnen genieten en overal mee naartoe te nemen om het gevoel mee te bevestigen dat het toch wel de beste set van de wereld is. En al die 1.000.000 andere opnamen dan? Zijn die echt allemaal zo slecht?

Mijn ervaring laat me de laatste jaren weten dat slechte opnames niet echt bestaan wanneer je kunt (en wilt) luisteren naar de authenticiteit ervan, zelfs naar de slechtheid ervan. Wat een opname slecht maakt is naar mijn mening de onsuccesvolle interactie met de ruimte zelf en -- op een heel ander vlak – de mogelijke tekortkomingen in de hardware en de opstelling daarvan. Het is natuurlijk gemakkelijk om hier de opname de schuld van te geven en er bestaan ook beslist opnames die je maar beter niet te luid afspeelt, maar als het als alibi voor de echte problemen wordt gebruikt kan bovenstaande situatie ontstaan waarin nog maar 10 opnames fatsoenlijk ‘draaibaar’ lijken te zijn.

Het akoestisch vakgebied manipuleert welbewust de variabele balans tussen het directe en het indirecte geluidsaandeel. Door het reduceren van de breedbandige nagalmtijd blijft er in feite precies voldoende van het indirecte geluidsaandeel manifest om constructief bij te dragen aan het totaalplaatje van de weergave. Op dit punt aangekomen doet ook het begrip vakmatige reflectiebeheersing heel even zijn intrede, omdat deze zich bezighoudt met het bewerken van het indirecte geluidsaandeel dat mag blijven in een situatie waarin reeds een beheerste nagalmtijd is gerealiseerd. Maar reflectiebeheersing – het doelbewust toepassen van diffusers -- is een onderwerp voor een afzonderlijk artikel, hoewel het naadloos op deze materie zou aansluiten.

Wat is nagalmbeheersing dan precies?

Nagalmbeheersing omvat een pakket toegepaste maatregelen dat speciaal gemobiliseerd wordt om een van tevoren geplande breedbandige nagalmtijd T60 te kunnen realiseren. De keuze voor de diverse te nemen maatregelen is enerzijds het resultaat van de bewuste keuze van de eigenaar voor of tegen een bepaald soort materiaal. Het is anderzijds het resultaat van toegepaste berekeningen en metingen die, mits juist uitgevoerd, niet kunnen liegen. Er is dus een zeker spanningsveld aanwezig tussen datgene wat de eigenaar van een ruimte mogelijkerwijs kan willen en datgene wat akoestisch gezien het meest wenselijk is. In een normale rechthoekige ruimte heeft men in principe de beschikking over zes verschillende oppervlakken. Deze kunnen al of niet allemaal gebruikt worden voor nagalmbeheersing. Het uitgangspunt is dat het beter is om nagalmbeheersing te realiseren via zoveel mogelijk oppervlakken, indien mogelijk.

Nagalmbeheersing is strikt genomen een rechttoe-rechtaan aangelegenheid: er moet allereerst worden vastgesteld hoeveel overtollige akoestische energie er moet worden geneutraliseerd. Inmiddels weet u wel dat het dan om frequentie-afhankelijke geluidsenergie gaat die zich in elke mogelijk vorm kan manifesteren: teveel of juist te weinig laagabsorptie; een overgedempt of juist een ondergedempt middengebied of hoog – alleen of in combinatie met elkaar. Het kan allemaal.


Absorptiewaarden / Absorptiecoëfficiënten / Absorptiefactor

Alvorens nagalmbeheersing in de praktijk uit te gaan diepen in het derde deel is het nog belangrijk om één laatste begrip te introduceren waarmee de puzzelstukjes op hun plaats vallen: de absorptiewaarde, het absorptiecoëfficiënt of de absorptiefactor – drie termen die in principe voor ons doel dezelfde lading dekken.

Het is een meer dan 100 jaar oude eenheid, waarmee de gemiddelde of de frequentie-afhankelijke absorberende eigenschappen van een willekeurig materiaal worden omschreven en werd door de eerbiedwaardige meneer Sabine, een van de grote pioniers van de akoestiek, omschreven. Hij had deze eenheid nodig om een formule mee te kunnen uitwerken voor het nauwkeurig berekenen van de benodigde hoeveelheid absorptie ter beheersing van de nagalmtijd.

Deze formule heeft later de naam “formule van Sabine” gekregen, is in feite simpel en voorkomt zowel langdurige trial-and-error alsook ergernis. Het punt met de formule van Sabine is dat deze 1.000 tot 10.000 maal moet worden herhaald om uiteindelijk een praktisch bruikbaar totaalontwerp te maken van een ruimte. Vroeger, d.w.z. voor de komst van elektronische rekenhulpen, deed men dit werk op ruitjespapier. Tegenwoordig is het rekenwerk zelf gelukkig softwarematig gedekt.


fig.4--- de formule van Sabine…

Akoestici, zowel vroeger als nu, zijn in het bezit van eindeloze tabellen met absorptiewaarden die ze met pijn en moeite en doorgaans ook tegen betaling in bezit hebben gekregen. Van elk denkbaar materiaal, van elke denkbare constructie zijn wellicht al eens de absorptiewaarden vastgesteld en in tabelvorm gezet. Vanzelfsprekend komen er voortdurend nieuwe materialen bij en vallen er ook regelmatig materialen of constructies af die in onbruik raken. Het correct vaststellen van de absorptiewaarden van materialen en constructies is geen sinecure en vereist laboratoriumcondities.

Het absorptiecoëfficiënt van een willekeurig materiaal is een gemiddelde waarde die is samengesteld uit een opsomming van zes tot acht afzonderlijke numerieke waarden – de absorptiewaarden, gemeten op zes tot acht meetpunten of peilfrequenties. Niet geheel toevallig zijn dit ook de centrale frequenties van de zes of acht octaven die gebruikt worden om de frequentieband met grondtonen mee onder te verdelen. De absorptiewaarden worden gemeten op 125, 250, 500, 1000, 2000 en 4000 Hz en soms wordt de reeks aan elk uiteinde uitgebreid met 1 octaaf, resp. 63 en 8000 Hz. De absorptiewaarde of –factor zelf is op zijn beurt een getal dat het percentage absorptie op de peilfrequentie uitdrukt van geluidsenergie die op het materiaal inwerkt, zoals fig.5 tracht inzichtelijk te maken.

Wanneer de waarde 0,75 bij 500Hz genoemd wordt betekent dit dat 75% van de geluidsenergie die op het materiaal valt wordt geabsorbeerd en dus automatisch ook dat 25% van de geluidsenergie wordt weerkaatst door datzelfde materiaal. Zie ook fig.5. Een waarde van 0,05 bij 125Hz betekent dat van tonen met een frequentie van rond de 125Hz slechts 5% wordt geabsorbeerd terwijl 95% wordt gereflecteerd.


fig.5--- de absorptiewaarde in beeld…

Ofwel: het materiaal in kwestie absorbeert totaal geen laagfrequente geluidsenergie. Hieronder volgen een aantal voorbeelden van de absorptiewaarden van nogal uiteenlopende materialen, met daarna een bespreking van de eigenschappen bij praktisch gebruik.

Tot slot

Uit deze eenvoudige grafieken van frequentie-afhankelijke absorptiewaarden is toch wel het een en ander op te maken:

fig.6 toont de absorptiewaarden van lavasteen als bouwmateriaal. Krachtige midhoog- en hoogabsorptie, maar onder 200Hz is er heel weinig bruikbare absorptie van te verwachten. In tegenstelling tot beton of baksteen absorbeert lavasteen zeer veel hoog – wel 75% tegenover 7% voor beton! fig.7 is een speciaal akoestisch plafond- en wandpaneel dat, indien gemonteerd voor een gesloten holle ruimte van 20cm diep, specifiek absorptie van het lage middengebied oplevert en ook in het middengebied aanzienlijke demping biedt, maar tegelijk het midhoog grotendeels en het hoog helemaal ontziet. Ook het echte laag onder 100Hz wordt niet echt krachtig aangepakt. fig.8 is een licht wollen tapijt van 1200gr/m2 en 2,5mm poolhoogte, dat los op een betonnen vloer is gelegd. Het zwaartepunt van de absorptie ligt met 50% in het middengebied en diezelfde waarde wordt ook in het hoog gehaald. Zwaardere tapijten zullen hetzelfde soort absorptiepatroon boven 1kHz laten zien, alleen krachtiger. Er is nooit enige laagabsorptie van betekenis, om het even welk tapijt er ook gekozen zou worden. fig.9 is een licht veloursgordijn (475gr/m2) dat 50% geplooid wordt opgehangen. Ook hier absorptie in met name het middengebied en ook in het hoog, maar afwezigheid van absorptie van betekenis onder 250Hz. fig.10 is een typische curve voor een 52cm tube trap of een soortgelijk breedbandig absorberend element met holle ruimte. fig.11 is een hoogrendement Helmholzconstructie, afstemfrequentie 70Hz. Alle absorptie – 2,8x zoveel als het maximale dat je op grond van de oppervlaktemaat kunt verwachten – is geconcentreerd in een zeer smalbandig gebied dat krachtig wordt afgevangen.

In het algemeen is het zo dat verreweg de meeste huis-tuin-en-keukenmaterialen niet of nauwelijks laagabsorptie bieden, enige middenabsorptie en nogal veel hoogabsorptie. In praktisch elke ruimte is behoefte aan precies het tegendeel: minder echte hoogabsorptie, wat meer middenabsorptie en veel meer aanvullende laagabsorptie. Toepassing van het soort materialen als uit fig. 6 t/m 9 kan snel tot overdemping van het hoog leiden, waardoor het toch al sterke middengebied des te sterker en schraler naar voren komt. Vervolgens krijgt het hoog de schuld: dat is te scherp, terwijl het echte probleem eerder het hoge middengebied is.

Behalve in de grafiekvorm zoals hierboven kunnen de absorptiewaarden ook aangegeven worden zoals hieronder, in het geval van de lavasteen van no.1:

125Hz – 0,1 250Hz – 0,22 500Hz – 0,52
1kHz – 0,49 2kHz – 0,5 4kHz – 0,73




baffles – verticaal hangende absorptiepanelen…

Mogelijk heeft u gezien dat de Helmholzabsorber uit fig.11 een piekabsorptiewaarde heeft van 280% op 70Hz, terwijl logischerwijs 100% absorptie als maximum verwacht zou worden. De reden voor dit verschijnsel ligt in de relatie tussen absorptie en oppervlak. De baffles uit bovenstaande foto hebben samen een oppervlak dat 1,5x zo groot is als het feitelijke oppervlak dat zij aan het plafond innemen. De absorptiewaarde van zo’n oppervlak kan daardoor gemakkelijk 150% zijn. Het kan ook meer worden, afhankelijk van het aantal baffles per m2. Van dit gegeven kan dankbaar gebruik worden gemaakt indien de overige oppervlakken zich om wat voor reden ook niet lenen voor akoestische behandeling en alleen het plafond ter beschikking staat.

De absorptiewaarden worden gebruikt in de formule van Sabine. In diezelfde formule wordt niet alleen het absorptiecoëfficiënt van het materiaal opgenomen, maar ook de hoeveelheid oppervlak waarop dit wordt aangebracht (zie ook fig.4). Vanzelfsprekend geldt dat hoe meer oppervlak er wordt behandeld, hoe krachtiger de absorptiewaarden van het specifieke materiaal tot gelding kunnen komen in een ruimte. Omgekeerd geldt natuurlijk ook dat voor een probleem met een veel te lange nagalmtijd in het middengebied meer nodig is dan een kleedje alleen; een complete wand met het onder 2. genoemde produkt kan dat weer wel en misschien zelfs teveel! In de formule van Sabine wordt in feite berekend hoeveel oppervlak van een zeker materiaal nodig is om de nagalmtijd in een bepaald frequentiegebied zodanig terug te dringen dat deze meer correcte waarden krijgt.
En zo komt dan uiteindelijk de echte praktijk van nagalmbeheersing aan bod, die zich richt op het realiseren van een target – een ideale nagalmtijd voor een specifieke ruimte. Dat zal het hoofdthema zijn van het derde deel van dit artikel over nagalmtijd.